Over wegen door verhalen

OVER WEGEN DOOR VERHALEN PANORAMA BALKAN 2015

Ik zoek een wijkplaats om de storm te mijden.

Daar: ’t is een wonder dat ik hem kon vinden.

Zo krijg ik alles wat ik vraag behalve

mijn hart, mijn lucht van toen, voorbije tijden.

Umberto Saba (1883-1957)

Zondag 9 augustus

De reis begint met een lunch ter gelegenheid van de 80-ste verjaardag van mijn pa in restaurant Kwiziene in de Wouwse Plantage bij Roosendaal, waar hij en stief een vakantiechalet hebben. Met mijn reisgenoot en zus een tekst uit eigen keuken voorgedragen over de vakanties van onze jeugd aan de Italiaanse Rivièra tussen Genua en Ventimiglia. Er werd hartelijk gelachen, maar de klapper van de dag waren natuurlijk de grappige filmpjes van stief.

Het is al half 7 ’s avonds als alle rituelen zijn afgewerkt en we door naar Duitsland kunnen. Aardig tipsy glijd ik op de bijrijdersstoel en vlak voor het donker bereiken we de camping in Erftstadt nabij Brühl en Bonn.

Dagen van wespen en vergane glorie

We komen aangewaaid voor vader

op deze wespenrijke dag in augustus.

Zomers duren eeuwig, maar vader

houdt zijn stok bij de hand. Het land

gonst van herinnering, we zijn geen

Festenfamilie, dus klinkt er een

schaterlach bij iedere anekdote.

Dik beweegt de camera, bezeten om

iedere ongerijmdheid vast te leggen.

Een dag niet gefilmd is een dag

niet geleefd, net als moeder toen

ze er niet was om mijn ongeluk

vorm te geven, klaagt Damien, maar

hij vergeeft haar alles naar eer en

geweten. Ik onderhoud mij met Trudy

over zelfmoordzangeressen en stiekem

zijn we jaloers op roem. Het is ons te doen

om de falsetten. Iedereen komt tegenwoordig

op TV, zegt vader, zelfs Sonja Barend. Onbedoeld

leeft hij geruisloos in een ander jaargetijde.

Maandag 10 augustus

Picknicken langs de snelweg tussen de gutsende buien door en koffie bij de Burger King. Als ik van de WC terugkom, staat niet alleen de hele parkeerplaats blank, maar zijn de plassen ook nog eens enkeldiep. Dan maar barrevoets een sprint naar de auto getrokken. Bij Koblenz alweer stralende zonneschijn. De volgende standplaats is in Schömberg bij Pforzheim, want morgen een Slam in Mühlacker, dat evengoed nog een aardig eindje hier vandaan is. Maar het is hier mooi, bosrijk en de campingbaas spreekt met de mij vertrouwde badische tongval.

Achtbaan naar de regenboog

Op de snelwegen van het teutoonse

achterland kom ik je sluipenderwijs

tegen. Het gemis giert om de schenen

ik vier het met een picknick in de gouden regen,

voordat de zomerhitte begon. Er moeten

kilometers worden gemaakt om te reiken

om te bereiken, de snelheid opgevoerd om

overal te zijn waar jij ook bent

maar soms wil ik het erbij laten

en is het genoeg dat de lucht

beweegt, vrachtwagens die de leegte

ondertitelen, de Méditerranée een cappuccino

bij de Burger King ver. Tom stottert ervan

mijn reisgenoot trekt een plan zonder

voorgekauwde uitvalswegen. Je mag

weer borden lezen. De parkeerplaats

verandert in een binnenzee, onze koetsen

hulpeloos aan de overkant. De zondvloed

is een feit. We stichten een gemeenschap

onder het afdak, noemen het voorzienigheid.

Dinsdag 11 augustus

Slam in Mühlacker in het noordelijke Zwarte Woud in de voor de duur van de zomer aangelegde tuinen aan de voet van de burchtruïne. “Dit is een rondreizend circus,” vertelt de man bij de ingang. “Ieder jaar is er een tuinfestival in een andere stad in Baden-Württemberg.”

Het is indrukwekkend, maar bloedheet en door de overwegend jonge aanplant weinig schaduw, wat de biblischer Skulpturweg dan wel weer biedt. Het vertelt het bijbelverhaal van de vlucht uit Egypte onder leiding van Mozes. Ja, het is een bijbelvaste omgeving.

Vervolgens naar de Aktionswiese voor de OpenAirSlam. Er is veel bekijks, hoewel er vorige week volgens de moderator ondanks het slechte weer maar liefst 400 aanwezigen waren. Deze Slam vindt van mei t/m augustus maar liefst iedere week plaats. “Je bent toch wel beschikbaar op 25 augustus en 1 september?” vraagt de organisatie bezorgd. “Want dan hebben we onze halve en hele finale.”

Ik verzwijg dat ik dan nog in Bosnië zal zijn; gelukkig word ik “slechts” vierde, zodat ik niet naar de hele, noch naar de halve finale hoef. Na afloop eten we Flammenkuchen op een schaduwrijk terras.

Woensdag 12 augustus

Niet verder gekomen dan Hall bij Innsbruck door files bij Ulm en voor de Fernpass, waar meerdere auto’s in elkaar opgekruld langs de kant van de weg lagen. Een kettingbotsing bij dit stralende weer? De buitenthermometer gaf in de Allgau 36 graden aan. Voor vannacht zijn er vallende sterren voorspeld.

Vallende sterren smeken om melancholie

Ik bezoek plekken die melancholiek stemmen

waaiend met de Tiroler valwinden

mee. De zon die op bergwanden te

pletter slaat, gehavende auto’s in de

berm, het tergende stilstaan voor een

verre pas en spijt dat je te veel hebt

gezegd als je beseft dat waarheid en liefde

elkaar niet verdragen. Een automobiliste

breit de tikkende tijd weg, maar ik heb

geen geduld met pech en panne noch jouw

wollige klaagzangen. Ik herinner me

alleen onze dunne huid nog.

Aan het einde van de dag laaf ik mij

in Stromboli aan de Inn om met anderen

zwijgend rookgordijnen op te trekken. Vannacht

zullen sterren op knoestige hoofden vallen.

Donderdag 13 augustus

Na een dollemansrit door de Dolomieten in Ankaran onder Trieste, net over de sloweense grens, neergestreken. Mijn literaire gids vertelt mij over Trieste: “Hier herinner je je meer dan elders vergane tijden, verkeken kansen, verloren vrienden met de zoete triestheid die onamopoëtisch is voor deze plaats.” Kijk, daar kom ik voor, dit is pure poëzie.

Vrijdag 14 augustus

In de voetsporen van de triëstijnse dichter Umberto Saba (1883-1956). Boemelen door de wijken waar hij opgroeide en woonde, de boekhandel die hij dreef en waar hij zijn gedichten over winkelmeisjes schreef, de café’s die hij bezocht. Na afloop het glas geheven in Café Walter tegenover “zijn” boekhandel. Hij stierf in een psychiatrische kliniek in Gorizia, maar het zal in het Italië van toen evenwel niet makkelijk zijn geweest om homoseksueel te zijn. Ik ben nu al verliefd op zijn melancholieke verzen, maar hoewel ik aardig Italiaans kan lezen, durf ik zijn Verzamelde Werken niet aan, het enige wat hier te krijgen is.

Trieste is in de gids natuurlijk idyllischer dan in werkelijkheid, maar ik had een suffe provincieplaats in een vergeten uithoek van het land verwacht en dat is beslist niet het geval. Er zijn kronkelige, duistere steegjes (hoewel Mussolini de joodse wijk met de grond gelijk heeft gemaakt), alsook avenuen, pleinen en door jachtig verkeer verstopte alleen.

Gelukkig was Saba’s wereldje destijds nog klein en beperkte zich tot het havengebied en de centro storico, met daarboven uitrijzend de Burcht en het Monument voor Gevallenen. Meer zit er bij deze hitte niet in.

La vita è bella

Dit is kamp Adria voor badgasten

hier kan men de zorgenkindjes

uitlaten en juwelijkse sleurkluchten

luchten door passerende, kokerslanke

madonna’s legaal visueel uit te kleden. Iedere

vrouw heeft een zuidelijke-obercomplex

iedere man wil in abrikozige borst- en

bilpartijen. Hier op dit scharnierpunt

snakt men naar een goede afloop.

Dag na dag wordt hoop geput

uit meeslepend leven. Katers voelen

als zonnebrand, je legt nieuwe huid

aan en weet iedere keer een beetje

beter hoe eendimensionaal te beminnen.

Je gaat op de foto met een dichter

maar alleen als hij dood en onder de zoden.

Zaterdag 15 augustus

Naar Piran op de uiterste westpunt aan de sloweense kust. In Slowenië gelukkig geen hinder van Maria Hemelvaart, geen processies of hermetisch gesloten winkelcentra.

Het is een schilderachtig en rustiek plaatsje met een beklimbare klokkentoren en een vuurtoren. De straten zijn vernoemd naar beroemde Italianen en de vrijheid, eenheid en broederschap uit de joegoslavische tijd. Het gebied is nogal eens van eigenaar verwisseld: Venetië, Napoleon, Habsburg, Italië, Joegoslavië, Slowenië.

Af en toe klinkt er gerommel in de verte, maar het onweer durft niet te naderen. De gewenste afkoeling trouwens ook niet. Dan maar het terras op voor een Campari Soda.

Kaap van goede piraten en partizanen

Hier is de zee ovaal en blaast

het zorgeloze zout van mijn piratenhuid.

Ze zegt nooit iets terug en geeft

alleen geruis als de kerkklokken luiden

voor een begrafenis. De straten zijn

geplaveid met partizanen en scrabreuze

Italianen. Een rondje om de Kaap

en je bent weer thuis. Je bent vergeten

dat je ooit achter het Ijzeren Gordijn

huisde in geruisloos duistere kadasters.

Een weidse blik moet je leren

net als iedere vakantie op een ander

eiland. Ik stel mij voor hoe je hier

nooit eerder bent geweest, drink

Campari Soda en zie hoe jouw zon

bodemloos in mijn glas verdrinkt.

Zondag 16 augustus

Toen ik gisteravond op de Kaap in Piran een tekening zat te maken, werd ik aangesproken door een jonge vrouw, die me in het Engels vroeg of ze me een paar vragen mocht stellen. Ze intervieuwde mensen in opdracht van de plaatselijke VVV ter verbetering van het toerisme. Praten en tekenen gaan wel samen, dacht ik, tot ze me vroeg wat me het meeste aan Piran beviel. “Walking through the narrow gasses,” antwoordde ik gedachtenloos. Tja, als je nog steeds met dat Duits in je kop zit (Gässle), kan het gebeuren dat je even niet meer op “alleys” kunt komen. Nu is dat onze running gag geworden: What were you doing during the war? I was walking through the narrow gasses.

Niet veel later stak er een stevige wind op, die evenwel pas laat op de avond in onweer met de daarbij behorende wolkbreuk culmineerde. Vanochtend kon ik niet zwemmen omdat gele tongen voortdurend op het water afketsten. De receptioniste van de camping jammerde dat de zomer beslist voorbij was. Halverwege de middag gleed ik eindelijk door een spiegelgladde zee. Vervolgens naar Koper gereden, de havenstad verderop, met weer een campanile te beklimmen. En een heleboel “narrow gasses” te doorkruisen.

Vrijhaven voor eeuwig optimisten

En als de slagregens komen is de zomer

voorbij en de goede zin in het water.

De boot vaart weer, maar de ballingen

staan aan de kant onder een treurende

hemel. Het vertier verdient een

zeemansgraf, je kunt weer eenzaam

zwemmen. Er zijn havens die

ingescheept moeten worden, torens

dienen beklommen en kerkuilen willen

gestreeld. Er is gelegenheid voor ingekeerd

binnenleven, het chagrijn de vrije teugel

al zijn er altijd optimisten met een

camera op een stokje om je mondhoeken

op te tillen. Je wenst ze een verpletterend

onthaal op de keien en begint luidkeels

te zingen om betere tijden en alles pracht.

Maandag 17 augustus

Zwemmen in de regen. In Muggia net over de grens in Italië rondgelopen, weer zo’n rustiek stadje. Een mooie tocht door de bergen naar Rijeka in Kroatië; van daar alleen maar oersaaie snelweg naar Osijek. Ik maakte maar van de gelegenheid gebruik om de zondageditie van de Vecernji List te spellen, een soort weekendbijlage van het NRC met beschouwende, moeilijke artikelen. Ik kreeg het voor elkaar om een paginagroot artikel over Karl May te ontleden en een intervieuw met een katholiekbosnische schrijver/filmmaker. Ik begreep eruit dat katholieke Bosniërs een bosnisch én een kroatisch paspoort hebben. Merkwaardig, dat werkt toch nationalisme in de hand.

Woensdag 19 augustus

Gisteren een rustdag ingelast. Boodschappen gedaan en ons onderhouden met Gordana over haar Bobby, de Spaniel die ze vorig jaar uit het asiel heeft gehaald. Gewerkt aan een erotisch verhaal, dat ik voor het einde van de maand voor een wedstrijd wil insturen.

Vandaag naar Ilok in het oostelijkste puntje van Kroatië, maar op een verlaten burchtruïne na was er niets te beleven. Uitzicht over de Donau en Servië aan de overkant. We zonken maar op een terras voor een perenbrandewijn neer. Het weer is nog steeds onbestendig en we sprintten tussen de eerste regendruppels door terug naar de auto. We wilden onderweg in Vukovar iets eten, maar het was dermate noodweer dat we de auto niet uit konden en zijn toen maar rechtstreeks naar Osijek teruggereden.

Moeras naar nergensland

Naar dit zompige uiteinde van het land

tot de rivier de doorgang verbiedt.

De vijand is weer onbereikbaar

de wegen met greppels omzoomd

om dronken koppen te breken, wijnschuren

wankelen op palen. De buurtschappen

liggen voor het oprapen, maar vandaag

vormt onweer de grootste dreiging.

Het hart is een spookstad, Carol

zingt dat er voor alles een te laat

en geen terugblik is. Van spijt gaat

de motor niet draaien en in de

achteruitkijkspiegel snelt de verwoesting

naderbij. Je mist de afslag naar

beter tijden en zit hier voorgoed

vast, snakkend naar diesel en kilometertellers.

Donderdag 20 augustus

Vandaag is het gelukkig vooralsnog droog, maar wel iets frisser. Een bezoekje aan de kapper is altijd weer een taalkundig avontuur. Gelukkig was er een juffrouw, die het in het Engels voor mij vertaalde toen mij in het Kroatisch werd gevraagd of ik een wasbeurt wilde. Er waren drie kapsters in de zaak: de ene knipte mij, de andere vertaalde en de derde beoordeelde het werk van de eerste. Het volgende avontuur was naar de opticien om de poot van mijn bril te laten vastzetten, gelukkig had die aan een half woord en gebaren naar de brillenpoot genoeg. Tja, wat de taal betreft heb ik altijd een week nodig om erin te komen. Veel TV kijken dan maar, maar het is bijna allemaal Engels/Amerikaans wat de klok slaat en op de radio heerst een soort 538-terreur. In het antiquariaat kocht ik een bundel van Vesna Parun, de Grande Dame van de kroatische poëzie, van wie ik inmiddels fan ben.

Zaterdag 22 augustus

Nog steeds miezert het af en toe, maar vanmiddag was het droog genoeg voor een fietstochtje. Mijn reisgenoot had op Google Maps een route over de dijk uitgestippeld, die ons naar Darda zou moeten voeren, waar een slot staat, dat in 1849 door een commandant uit Bratislawa, Kazimir Eszterházy, werd gebouwd. Maar we hobbelden verder en verder over een grindpad, dat zich door een niemandsland slingerde, met nergens een afslag. Eindelijk een bouwplaats met een levende ziel in een wachtershuisje. De man tekende heel behulpzaam uit hoe we naar Darda moesten, maar het was nog zeker 10 kilometer en het begon al te schemeren. Dan maar tanden- en wielenknarsend terug en in de Tvrda (oude binnenstad) voor een slivo neergestreken. Eten tussen de slavoonse couleur locale, omringd door violen en trekharmonica’s.

 Slavoonse bruiloft

Dit land is met de grond gelijk

gemaakt en de pleegzusters zagen

dat het goed was. Soms is er vraag

naar hogerhand en soms scheren bliksemende

tongen over het tafelblad. Ook zonder

aardwallen vreest men de stallen

niet, want een Lippizaner gooit

fier het hoofd in de wind. Het hengstenbal

is van start met veel vlagvertoon.

Je trouwt toch altijd met de verkeerde

dus kun je er maar beter het beste

van maken. Sommigen komen na jaren

nog eens ter zake anderen blijven bij

het wijwater, zout in wonden, zand

in de ogen. Soms wens je je een berg

om je aan het zicht te kunnen onttrekken.

Zondag 23 augustus

Dan maar met de auto naar dat vermaledijde slot. Of nou ja, slot, het was een rechtgeaarde bouwval zonder ramen en de frames hingen losjes in de sponningen. Je kon eindeloos dwalen door zalen waarvan alleen de muren nog overeind stonden, hier en daar was het behang er nog niet geheel afgerukt. Tijdens de oorlog was het een UNPROFOR-basis en vervolgens leeggeroofd. Als God geldschieters stuurt, zou uit de ruïne een luxe-hotel moeten verrijzen. Dan gelijk ook maar door naar het kasteeltje in Bilje, dat er toch iets minder vervallen uitzag en waar je helaas niet in kon. Door Tsaar Leopold in de 18e eeuw aan de oostenrijkse veldheer Eugen von Savoy geschonken omdat hij de weg van Osijek tot Doboj in Bosnië Turkenvrij had gemaakt.

Maandag 24 augustus

Vandaag gaat de reis weer verder, maar dan zonder reisgenoot. Die zette me in Slavonski Brod op de bus naar Tuzla in Bosnië. Ik perste me tussen een jongeman, die een beetje Engels sprak, en zijn tassen in. Aan de grens werden we allemaal de bus uitgejaagd om onze paspoorten aan de man in het wachtershuisje te tonen. De bewuste jongeman met de tassen wond zich er zichtbaar over op. “This is ridiculous. This isEuropeand I’m a Europeman.” Admir kwam uit Brcko en was in Zagreb bij zijn vriendin geweest, met wie hij volgend jaar gaat trouwen. Hij liet me zijn paspoort zien, dat vol met stempels stond. Ik noemde de status aparte van Brcko, dat weer een apart district binnen de Moslimkroatische Federatie vormt. “BrckoDC,” zei hij spottend. “Ridiculous. All because ofDayton. We don’t want Dayton, this is Europe.”

Zijn favoriete steden waren Zagreb, Osijek en Sarajevo – van Tuzla was hij niet zo gecharmeerd. Daar kan ik inkomen, want het verkeerslawaai, dat de pensionkamer binnenstroomt, doet zeker niet voor Parijs onder. Na aankomst draalde ik op het plein bij een paar boekenstands. De verkoper schoof me een paar boeken over de islam toe waarop ik hem probeerde uit te leggen dat mijn Bosnisch bij lange niet niet goed genoeg is voor zo’n ingewikkeld religieus werk. Hij wenkte een hoofddoekje, die hier over het algemeen uitstekend Engels spreken. Ik zei haar dat ik op zoek was naar bosnische schrijvers, van wie boeken in de engelse vertaling waren verschenen. Daarop noemde zij Mesa Selimovic, van wie hier een eindje verderop een standbeeld staat. Volgens mij is het enige boek, dat van hem is vertaald, “De derwisj en de dood” en het schijnt tamelijk onleesbaar te zijn. Hoe veel Bosniërs hebben dat boek daadwerkelijk gelezen? Zoals ook maar een enkeling “Der Zauberberg” heeft gelezen, maar iedere Duitser weet wie Thomas Mann is.

Dinsdag 25 augustus

Bij het wakker worden plensregen, maar een paar uur later was er niets meer aan de hand en steeg de temperatuur zienderogen. Mijn gymoefeningen onder een luidkeels blazende airco gedaan. Vervolgens bestudeerde ik de huisregels op de deur. Explosieven en wapens niet toegestaan (dit is Bosnië), evenmin als npr-pse. Een speciaal soort bosnische hond, kennelijk. De pensionbaas gaf een staaltje van bosnische humor weg toen ik hem naar een pinautomaat vroeg. “Daar doen we hier niet aan. Je moet die ring verkopen en van de opbrengst de kamer betalen.” “Dit prul is niks waard,” zei ik hierop, “dus daar schiet je niets mee op.”

Buiten scheen een stekende zon. Ik liep puffend naar het gloednieuwe winkelcentrum om in het restaurant bovenin met de Oslobodjenje neer te strijken. De avond gedood met struinen door de stad en op terrasjes zitten. Toen ik naar het pension terug wilde en daarvoor het plein met de fontein en de boekenstands moest oversteken, kwam ik langs een terras met livemuziek. Ik bleef even staan luisteren, zag verderop een groepje jongeren elkaar aanstoten en naar me wijzen. Eén van hen maakte zich los en liep naar me toe. “Hi, would you have a drink with us and join us for a while.” Ik bedankte en zei dat ik erg moe was. Dat was niet gelogen, want na al dat gestruin door de hete stad stond ik te tollen op mijn benen, hoewel ik ook nieuwsgierig was naar wat ze van me wilden. Waarschijnlijk Engels praten en horen hoe het leven is over there in Europe.

Karavanen voeren kinderen en toeristen aan

Hier rijdt de trein alleen voor kinderen

en toeristen, zo kan er niemand voor

springen en hoeven de wissels niet

onderhouden. Ik laat mij naar

een staat in een staat vervoeren

het laadruim slikt mijn bezittingen

gulzig in. In de pannonische vlakte tellen

de kilometers maar grenzen zijn

er overal aan deze rand van Europa.

Admirs pas staat vol met de littekens

van een misplaatste verscheidenheid.

Het zijn de wachters die hem van

de vrouw van zijn dromen afhouden.

Zo gezegend is de man die omwille van

de liefde zijn hamer en sikkel

tegen de blauwhemden heffen kan.

Woensdag 26 augustus

Gezwommen in het zoutwatermeertje, dat daadwerkelijk naar zout smaakt maar ook naar chloor. Er is een recreatiestrandje met een glijbaan, ligstoelen, douches en WC’s, die echter allemaal op slot zitten. Tot zo ver de bosnische maatregelen om het waterplassen tegen te gaan en de lichamelijke hygiëne te bevorderen. Vervolgens door het Titopark (of heet dat niet zo? Er staat in ieder geval een borstbeeld van Tito) tegen de heuvel opgeklauterd, gelukkig onder een bewolkte hemel. Een tegemoetkomende vrouw strekt haar handpalm uit naar de lucht en niet om te bidden. “Kisa,” zegt ze veelbetekenend. Ik maak een gebaar terug van: het is niet te hopen. Bovenaan de heuvel maak ik een tekening van de stad, daarna is het weer terrassentijd. Er valt toch geen regen.

Goudzoekers in het digitale

En toen trof ik jou aan, jij bent hier

geweest. Dat je met dezelfde gehaaste

ogen keek, dezelfde regenboog ophoestte.

Hoe je haar roze hotpants streelde

groef naar schatten in het zilvermeer

en nooit gedacht dat je een ander

verzon. De droom heb je gevonden

maar de schat is nog altijd zoek.

Ik vernoem straten naar jou omdat

ik niet weet hoe anders de weg

te vinden. Iedereen wil mij in het

Engels aanspreken en de ConneXXion

rijdt ook hier. De tijden hebben een

metamorfose ondergaan. Ik hoef maar

in het digitale te graven voor een naam

om voet te zetten in jouw bestaan.

Donderdag 27 augustus

Vanaf mijn balkon bestudeer ik de honden van Srebrenica, altijd een boeiend fenomeen, alleen hun koppen houden ze ook ’s nachts niet. Eentje heeft de sprong de afvalcontainer in gewaagd terwijl de ander vanaf een eerbiedig afstandje toekijkt.

Grote schrik vanmorgen: ik ging pinnen om de kamer te betalen en de Bankomat gaf geen geld. Moest ik nu alsnog iets gaan verpatsen? “Do you have enough money on your account?” vroeg de baliemedewerker. Daarop trok hij iets uit de muur, wat nog het meeste op een schuifla leek, maar waarschijnlijk het innerlijk van de automaat was. Hij prutste wat aan moertjes en draadjes en schoof de la toen weer dicht. “Now you try again.” En warempel, het geld floepte uit de gleuf. Sindsdien haal ik deze anekdote altijd als voorbeeld aan om aan te tonen dat in Bosnië weliswaar alles gebrekkig functioneert maar uiteindelijk weer op zijn pootjes terechtkomt. Als er in Nederland ergens een computerdefect optreedt, ligt het hele systeem gelijk uren plat.

Nu dat was opgelost kon ik met bagage omhangen in de brandende zon naar het busstation, een wandelingetje van zo’n twee kilometer langs een stinkende verkeersader. De bussen van de ConneXXion raasden langs, onze afdankertjes zijn hier het nieuwste van het nieuwste. Bij het winkelcentrum tien minuten pauze onder een boom, waar meer mensen op elkaar gepakt stonden. Ik was dolblij toen ik eindelijk kletsnat bij de perrons op een bankje kon neerzijgen. De zigeunerkinderen doken als vliegen op de stroop op me af. Toen ik een foto van een oldtimer – die zijn hier nog gewoon in gebruik – wilde nemen, ging zo’n joch, type mister bonbon?, er heel brutaal voor staan, zodat er niets anders op zat dan een foto van hem met de oldtimer op de achtergrond te nemen. Nadien vroeg hij ook nog eens geld voor zijn modellenwerk. Een glimlach nauwelijks onderdrukkend duwde ik toen maar een mark (50 cent) in zijn groezelige knuisten. Niet veel later hield hij me een zakje chips voor en wist te vertellen dat de bus naar

Srebrenica – waarvan ik me al begon af te vragen waar die nu weer bleef – pas na drieën zou komen. Heel handig, want die luidsprekers daar zijn niet te verstaan.

Uiteindelijk vertrok de bus met een uur vertraging. Het was ook zo’n stokoud geval van oostenrijkse makelij, waarvan ik me afvroeg of hij de vier uur durende rit naar Srebrenica wel zou overleven. Binnen was het snikheet, er was één dakraampje dat openging, zodat ik maar daar vlak achter plaatsnam om zo veel mogelijk wind te vangen. De chauffeur was ongeveer zo oud als zijn vehikel. We waren de stad nog niet uit of hij sloeg af bij een pompstation om te tanken. Had hij dat niet voor de rit kunnen doen? vraagt de efficiënte Nederlander zich korzelig af, maar wat was er nou voor haast bij? Ik had zeeën van tijd om de krant te spellen, die ik in die taal in de regel niet in een vloek en een zucht uit heb. Ik las dat de bosnische toevoer van melk naar de EU was opgeschort door een veto van Kroatië, dat ontevreden was over de laksheid van de benedenburen. Tja, als die Bosniërs zo graag bij de EU willen, moeten ze wel beseffen dat de zweep erover gaat, dat ze dan aan europese standaarden en veiligheidsvoorschriften moeten voldoen. Dat de buschauffeurs dan niet meer vanwege de warmte met open deur mogen rijden, de motor niet meer mogen laten draaien als ze gaan plassen en in de zwembaden de WC-deuren van het slot moeten. Ik geloof niet dat de lokale handophouder zich dat realiseert.

Vrijdag 28 augustus

Vandaag ondanks de hitte naar de voormalige compound van Dutchbat tegenover de begraafplaats in Potocari gelopen, gewapend met een paraplu en een fles Kiseljak (de bosnische Spa). Bij de ingang, vlak achter het wachtershuisje, het beeldje van de klaagmoeders. Waar was dat museum nou, waar zo veel over te doen was? Ik zwierf maar wat rond door verlaten loodsen en bouwvallen. Toen ik de “woonkazerne” betrad, werd het interessant met allerlei pornografische wandschilderingen. Het museum, of beter Memorial room, bleek zich achter op het terrein te bevinden, eveneens in een verdiepingenhoge loods. Het meeste van wat daar werd tentoongesteld was mij wel bekend – hier en daar aangrijpende foto’s, zoals van een bungelende vrouw aan een boom nadat haar man door de Serviërs is afgevoerd. Een kleine achterruimte, waar enkele huidige bewoners van Srebrenica aan het woord komen, zoals een jongen, die zich stierlijk verveelt omdat hij maar één kroeg heeft om naartoe te gaan. Dat vind ik nou een stuk interessanter: hoe breng je het leven terug in die dodenstad?

Ik had intussen wel de hele middag rondgesjouwd en pufte in de ondergaande zon even op een bankje bij de begraafplaats uit. De terugweg kostte me aanzienlijk meer moeite, maar dit zou Bosnië niet zijn als er niet halverwege een auto stapvoets naast me kwam rijden. Ajo zette me voor het warenhuis af en ik stapte Mile’s kroeg binnen voor het avondmaal. Tussen twee happen door koeterwaals je dan maar weer zo goed en zo kwaad als het gaat. Mij werd duidelijk dat alle aanwezige mannen mijn collega Sefkija van het comité kenden – natuurlijk kent iedereen daar elkaar, maar het is een tikje bevreemdend om het zo ver van huis over een gemeenschappelijke bekende te hebben. Aleksandar nodigde me voor maandagmiddag op de koffie in het Dom Kulture uit. Mile liet me een filmpje op zijn telefoon zien van hem en zijn vrouw op zijn boot. “Waarom is hier geen zwembad?” vroeg ik. “De mussen vallen van het dak.” “We hebben een meertje, 15 kilometer verderop, ik ga daar iedere zondag varen.” “Jij moet samen met hem gaan varen,” bemoeide Aleksandar zich ermee. “We zullen zien,” grijnslachte ik, een antwoord waarmee je zo ongeveer iedere conversatie kunt afsluiten. Mile had me genoeg van zijn kwartliters bijgetapt, tijd om mijn vier muren op te zoeken.

Srebrenica in de polder

Opgroeien is niet makkelijk als je

maar één kroeg hebt om naartoe

te gaan. Je vader had als hobby

schieten en neuken, dat kon toen nog

gewoon in het open veld. Als je pech

had behoorde hij tot de afvalligen

en was het knallen of afgeknald worden.

Moeder onder de wapenen had vast

alle mannen gecastreerd en blauwhelmen

waren ook maar jongens. Oorlog

biedt al vertier genoeg en gas is

om je suf te lachen. Wat was ik dan

een bloemige deerne in de maagdelijke

klei. Wij hadden geen kalashnikovs

om het vege lijf. Die ene kroeg, daar

kwamen alleen de hitsig vlotgebekte wijven.

Zaterdag 29 augustus

Toen ik vanmiddag mijn kamer verliet, trof ik een dik insect met lange poten op de deurpost aan. Ik schrok me wild, ik heb het niet op beesten binnenhuis. Als kind had ik nachtmerries van de dikke, zwarte spinnen, die mijn kamer binnendrongen, aangezien we aan de rand van het bos woonden. Eén keer waagde ik het om mijn moeder midden in de nacht wakker te maken waarop het slimme ondier zich liet vallen om, toen alles opnieuw in diepe rust was, doodgemoedereerd weer tegen de muur op te klimmen. Ik trok mijn beddegoed mee en overnachtte op de harde plavuizen van de overloop met de deur van mijn kamer potdicht.

“Beast?” gaf Avdo, de pensionbaas, verward. “You don’t mean a big animal? Oh, you mean an insect. But you are in nature, so what do you expect? Allright, I’ll send someone upstairs. “

Met het schaamrood op de kaken liep ik achter de jonge, mooie ober aan. “You are a very brave man,” grapte ik desondanks.

“As long as it doesn’t have teeth,” grijnsde hij. Hij veegde het “beest” met één handgeweging weg. “This is nothing.” Nog een tikkeltje roder dan daarnet bedankte ik hem uitvoerig voor de moeite.

Niet veel later hoorde ik op het terras een man iets opmerken over “rattlesnakes in the mountains”. Toen hij merkte dat ik geïnteresseerd zat te luisteren, draaide hij zich naar me om en zaten we boven onze bosnische koffie druk te converseren. Rune uit Noorwegen bleek boordevol verhalen te zitten. Hij is fysiotherapeut en paardentemmer, doet iets met paarden en patiënten met PTSS. In 1992 was hij in Srebrenica gelegerd, toen UNPROFOR nog wel op de Serviërs mocht schieten. Hij was sowieso niet zo over de Serviërs te spreken en al helemaal niet over de politiek en de bureaucratie in de Servische Republiek. Hij wist van een man met hartfalen, die met spoed naar Tuzla moest worden vervoerd, maar in Zvornik net zo lang door de autoriteiten werd vastgehouden – zogenaamd voor het invullen van formulieren – tot het te laat was geweest. Volgens hem zijn vooral de Serviërs schuldig aan het dwarsbomen van het staatsrechtelijke apparaat. “I don’t get this serb regression. They act as if they own the whole ofYugoslavia.” Ook sprak hij vol verontwaardiging over een bekende servische politicus, die voor 28.000 euro naar Amerika was gevlogen terwijl de weeskinderen nauwelijks te eten hebben. Dat klinkt als in communistische dagen. Hoe wil zo’n land ooit tot de EU gaan behoren?

De enclave revisited

Hij ment paarden, want dat is goed

tegen de oorlogskater en als er een later

is wil hij mensenlevens redden.

We praten met de zwarte geur

van bosnische koffie in onze neusgaten.

Het is zo warm als weleer, hoewel

je toen nog op Serven mocht schieten.

De tanks rolden een half uur lang aan

ruim baan voor de omhooggevallen Goliaths

de generaal van het hemelse volk.

Dit hier was ooit een hulppost

gebaart Rune naar mijn schuilplaats

voor de nacht. Honden houden nog altijd

de wacht. Ze zijn blij met een

habbekrats en een aai. Armzalig

de mens die ze onwetend paait.

Zondag 30 augustus

Zo gaat dat in Bosnië: je strijkt op een terras neer of struint door de stad en kijkt wie of wat je tegenkomt. Voor een controlfreak als ik eigenlijk heel aangenaam: als je niet weet wat je kunt verwachten, ligt alles open en kan er van alles gebeuren, maar dat geeft niet, want niets ligt vast. In Nederland kan ik er niet tegen als een afspraak wordt afgezegd, of als de dingen anders lopen dan gepland, maar ja, daar staat of valt het hele maatschappelijke leven bij afspraken. Hier is dat niet nodig, want je komt elkaar toch vroeg of laat weer tegen. Je weet nooit wat de dag gaat brengen en dat is wel zo verfrissend.

Gisteravond is een oostenrijkse schoolklas in het pension neergestreken om een week lang aan een huis te bouwen. De hopman verontschuldigde zich dat hij mij vanmiddag geen lift had aangeboden, maar ik stelde hem gerust door te zeggen dat ik erop uit was getrokken voor een wandeling over de Waldweg, het bospad, dat boven langs de stad loopt. Ik ging eerst bij Fadila, Sefkija’s zus langs, maar ze was niet thuis. Ik zat gisteravond met haar op haar balkon, het ging niet zo goed met haar – hartritmestoornissen – en misschien moest ze vandaag naar het ziekenhuis in Sarajevo.

Toen ik na de wandeling op een helling nog een tekening zat te maken, kwam er een druk pratende en gesticulerende man op me af. Hij sprak een mengelmoes van Bosnisch en Duits en hoewel ik me op mijn tekening moest concenteren, kon ik aardig volgen wat hij zei. Het viel me alleszins mee dat hij mijn Duits aardig begreep. Hij stelde zich als Laki voor. “Laki?” herhaalde ik onnozel. Die naam had ik hier nog niet eerder gehoord.

“Da, Laki Luke.” “Ah Lucky Luke!” riep ik uit. “Da da, Laki.” Goed, sindsdien noem ik hem dus Laki. Hij had tijdens de oorlog in Wenen en Linz gezeten, vandaar zijn redelijke kennis van het Duits. Hij woonde vlakbij het pension en had me al vaker zien lopen, daarom sprak hij me nu aan. Hij wilde koffie met me gaan drinken, maar ik zei dat ik naar een vriendin moest. Hij toonde zich verontwaardigd dat ik in het pension verbleef, want ik ging toch niet betalen voor mijn verblijf terwijl ik gratis bij hem kon verblijven? Jaja, dat heb ik vaker gehoord. “Ich brauche keine Frau, ich brauche Gesellschaft,” gaf hij een tikje beledigd. Hij stelde voor om samen naar het pension te lopen; opnieuw zei ik dat ik naar mijn vriendin moest, maar dat we later op het terras van het pension wel iets konden drinken. Toen moest hij ineens de andere kant op. Schouderophalend liep ik naar Fadila, die nu wel thuis was. “Misschien moet ik morgen naar Sarajevo, misschien overmorgen,” zei ze zichzelf koelte toewuivend. “Hangt van de dokter af. Hij bood aan om me daarheen te brengen, maar ik wil met de bus. Dokters praten alleen maar over kwaaltjes.”

Maandag 31 augustus

Ik zou het liefste een duik nemen en voor de rest van de dag mijn gat aan een koele plas neersmijten. Aan iedereen die ik tegenkom vraag ik: waarom is hier geen zwembad? “Dat was er wel,” zei Fadila, “maar het werd dertig jaar geleden door een storm verwoest en niet herbouwd. En toen was het oorlog.” Me hoela, dertig jaar geleden toch nog niet. Hier wordt alles opgebruikt tot het uit elkaar valt en dan is het pech gehad. Dus vooralsnog moet ik het met de nauwe douchecabine doen. En waarom brengen de radiozenders alleen maar jengelmuziek? Bij gebrek aan TV op de kamer heb ik me voor de taalvaardigheid op de radio gestort, maar het is niks gedaan. Na lang aan het staafje draaien kwam ik bij een sarajeefse zender terecht, die tenminste ook normale (engelstalige) muziek brengt, maar die valt regelmatig weg. Terwijl ik in Kroatië juist moeite had om een zender te vinden, die niet als Radio 538 klonk.

Dan maar weer het terras op voor koffie onder de parasol en in het gezelschap van de “huishond”, een soort teckel met lange, blonde manen. “He came out of nowhere,” legde de ober uit, “and my boss liked him because he’s good looking. That’s even for dogs important.” Toen de hond zich op de rug rolde om zich door mij over de buik te laten aaien, stelde ik vast dat de “he” in feite een “she” was.

Onderweg naar de stad leverde ik het bakje bij Fadila af, wat ze me gisteren voor de appelpita had gegeven. Het is nog onzeker wanneer ze naar Sarajevo vertrekt, haar bloeddruk is nu nog te hoog om te kunnen reizen.

In het Dom Kulture kwam ik bij toeval in een historisch museumpje terecht. Een man kwam een kantoortje uit waarop ik aangaf op zoek te zijn naar Aleksander. Hij meende dat deze in het café werkte. Alweer een domper, ik dacht dat hij in het Dom Kulture zelf werkte en me zou rondleiden om me meer vertellen. Nu blijkt hij gewoon de barman te zijn. De kantoorklerk bood me aan om me naar hem te begeleiden, maar ik zei dat ik eerst nog wat in het museum wilde rondkijken waarop hij zich als een suppoost tegen de glazen wand opstelde en aangaf dat ik hem alles mocht vragen. Gelukkig sprak hij goed Engels, zodoende kwam ik aan de weet dat de huidige ruïne in Srebrenik 800 jaar geleden door de Osmanen is gebouwd, door de Habsburgers gerestaureerd en daarna vervallen. Op oude foto’s zag ik dat op de plek van die knots van een moskee een veel kleinere versie stond. Er is ook een voetbalelftal, het Guber, dat voor de helft uit moslims en voor de helft uit orthodoxen (Serven) bestaat. Ik vroeg de man waarom er geen engelse vertaling van de teksten bij de foto’s en snuisterijen was. Daarvoor moest eerst een “donatie” komen, meende hij. Geklaag over geldgebrek lijkt hier wel de allesoverheersende volksziekte. Daarna bracht hij me naar Aleksander, die in het gezelschap van de juten uit Mile’s kroeg verkeerde. De ene herkende me nog van twee jaar geleden, hij gaf me heel vriendelijk een hand en zei: “Postovani (aangenaam)”. Aleksander stelde me aan hen voor als “nasa prijatelja” (onze vriendin), wat klonk als “sympathisante voor de servische zaak” waarop bij mij meteen alle alarmbellen afgingen. Maar goed, ik glimlachte slechts, nam aan hun tafeltje plaats en liet Aleksander koffie en een glas water voor me inschenken. Ik brabbelde maar weer wat, voor zo ver ik de conversatie kon volgen. Wat ik heel goed kon volgen was dat Aleksander op een gegeven moment tegen me zei dat ik zo goed servisch sprak en een echte servische was. Wat die lui zich al niet inbeelden. Toen de politie weg was, gebaarde hij dat ik hem naar de keuken moest volgen. “Kom, ik laat je zien hoe je bosnische koffie maakt.” Enfin, daar was ik wel benieuwd naar, maar terwijl de koffie op het vuur stond te pruttelen, vond hij het tijd geworden om zijn handen hier en daar op mijn lichaam te laten rusten. (Waarom grijpen mannen toch altijd meteen naar je tieten en je kont?) “Breng dit even naar de klant,” verordonneerde hij terwijl hij het koffiekannetje in mijn handen drukte. Ja zeg, werd ik me daar ook nog aan het werk gezet! Toen ik dit had gedaan en voordat hij de kans kreeg om me opnieuw te betasten, zei ik dat ik nog naar een vriendin moest en maakte aanstalten om te vertrekken, maar het was toch niet te geloven, hij achtervolgde me met zijn losse handjes tot ik zo ongeveer op straat stond.

Ik was toe aan een wandeling en rust. Ik liep het pad naar de Guberbron omhoog, aan het einde verrees nog steeds het karkas van het hotel, waarvan de bouwwerkzaamheden al jaren geleden zijn gestaakt en dat vermoedelijk nooit af zal komen. Fadila had me gezegd dat het pad nog verderging, maar na tientallen meters liep het toch echt dood op een rotswand waar een stroompje water uit sijpelde. Toen ik terugliep, kwam een man met een waterfles me tegemoet. “Het water is gezond en heilzaam,” verklaarde hij. Tja, vroeger kwamen de toeristen hier voor de bronnen, die inmiddels net als het toerisme opgedroogd lijken.

Toen ik een stukje verder op een rotsblok zat uit te rusten, stond hij plotseling naast me. Hij zei dat het bronwater goed voor de ogen was. Hij vroeg waar ik vandaan kwam en vroeg of er in NL veel pravoslavi (orthodoxen) zijn. O nee, niet weer zo’n trotse Serf, dacht ik, en kwam overeind om hem van me af te schudden. Hij bood me een lift aan (hij was taxichauffeur), maar ik zei dat ik liever ging lopen. En of het nou toeval was of niet stond bij Restoran Bato de TV ook al afgesteld op de servische zender met veel geschiet en kletspraat over het ware Servendom. Ik heb mijn dagelijkse portie servisch nationalisme meer dan ruimschoots binnen, dacht ik en rekende af, waarbij ik de ober een grotere fooi gaf dan de bedoeling was. Snel naar het pension voordat er nog meer Serven mijn pad zouden kruisen. “Polina!” riep een uit het duister tredende figuur. Dat is gemakshalve mijn aangenomen balkanese naam, die klinkt als mijn tweede doopnaam, in internationale, engelstalige kringen uitgesproken als Pauleen. Het was gelukkig Laki maar, hij paste op het huis van een vriend. Op het bankje voor het huis rookte ik een sigaret met hem terwijl hij me weer de oren van het hoofd kletste. Door zijn elementaire kennis van het Duits wist ik de conversatie enigszins gaande te houden, door daarop over te schakelen als ik er in het Bosnokroatisch niet meer uitkwam. Toen ik een foto van hem maakte, vroeg hij om mijn fototoestel waarmee hij een paar onduidelijke plaatjes van lantaarns en straatstenen schoot. Ik begreep dat hij beeldend kunstenaar is, hij wilde me zijn kunstwerken laten zien. Ik zei hem dat ik moe was en nu graag naar het pension wilde, maar morgenavond graag mee zou gaan. Hij liep nog tot zo ver met me op. “Ik zag je vanmiddag op het terras zitten,” zei hij, “maar ik kon niet naar je toekomen, ik heb mot met de baas. Hij is een voormalige jeugdvriend van me.” Ik vroeg er verder niet naar, het klonk als een of andere mannenvete en waarschijnlijk om een vrouw.

“Morgen dan, zelfde tijd, zelfde plaats,” zei hij toen we bij het pension waren. Op het balkon nam ik nog een paar foto’s van de volle maan.

Honds vertier

De baas houdt haar op het terras

omdat ze er zo lekker uitziet met

haar lange, blonde manen. Ook voor

een hond is het belangrijk dat je

haar goed zit. Aleksander heeft

vers vlees in de kuip en meet

met het plaatselijke gezag

mijn rondingen. Jij bent de ware

servische vrouw, zegt hij, en laat

me zien hoe je bosnische koffie

zet. Ook zonder schort mag

ik voor hem sloven zo lang

ik Servië boven roep. De taal

breekt me op. Ik stop en zeg

de groeten. Hondenharen kleven aan

mijn lip, kietelen mijn geschoren manen.

Dinsdag 1 september

Een nieuwe dag, de laatste alweer, net nu ik aan de bosnische laissez-faire begon te wennen van ’s ochtends wakker worden en geen idee hebben wat de dag brengt. Opnieuw een brandendhete dag, ik had het plan opgevat om naar Bratunac te gaan, ondanks de waarschuwing dat het daar nog warmer zou zijn vanwege de ligging in het Drinadal. Van Fadila had ik begrepen dat ik het beste met de taxi kon gaan, maar ze drukte me op het hart om van tevoren naar de prijs informeren.

Tegenover het warenhuis stond een rijtje taxi’s met daarvoor verveeld tegen het portier hangende chauffeurs. Ik koos met opzet de jongste uit, ik had even geen trek meer in klagelijke vijftigers. Het bleek een vriendelijke jongeman, die mij enthousiast de taal begon te leren door luid en langzaam en met veel herhalingen te praten. Ook hem vroeg ik waarom er hier geen zwembad is. “Dat is niet het grootste probleem,” gaf hij. “Er zijn geen mensen en zonder mensen is er geen economie. Voor de oorlog waren hier veel mensen. Maar nu is Srebrenica moslim en servisch en zijn alle anderen naar Bratunac verhuisd vanwaar ze hooguit een paar uurtjes in Srebrenica komen werken.”

Als dank voor deze verduidelijking gaf ik hem zeven mark in plaats van de door Avdo aanbevolen vijf.

Bratunac is bekend van Hotel Fontana waar Karremans met Mladic het lot van de moslimmannen bezegelde, maar ik zou niet weten waar ik het moest zoeken, misschien bestaat het niet eens meer. Ach, het is maar een gebouw. In ieder geval was er meer leven in de brouwerij dan in Srebrenica, er was zelfs een heuse Kneipenmeile van café’s, restaurants en terrasjes. Ook veel posters van Poetin trouwens. Ik liep door de horecastraat naar de orthodoxe kerk om daar op een bankje onder een boom ineen te zijgen. De hitte begon zijn tol te eisen, bovendien was ik een stuk vroeger onderweg dan de voorgaande dagen, op het warmst van de dag. Na iedere honderd meter moest ik een boom opzoeken omdat het zweet in straaltjes uit mijn oksel liep en ik sterretjes zag. Uiteindelijk zonk ik in de Kneipenmeile op een bankje neer om een paar aantekeningen te maken. En verdomd als het niet waar was, ik kreeg alweer gezelschap. Eerst van een zwerfhond, die zich hijgend aan mijn voeten vlijde en daarna van een eentandige zwerver, die heel brutaal het schrift uit mijn handen rukte en het volkliederde met cyrillische tekens. Beleefd vroeg ik wat er stond, want ik was toch wel nieuwsgierig geworden. Dat had ik nou niet moeten doen, want hij begon een litanie dat Servië altijd bezet was geweest door de Turken en dat de laatste oorlog niet had bestaan. Toen ik mijn schrift terug had, wist ik niet hoe snel ik me moest verwijderen. Dan maar gezeten op een muurtje bij een parkje met een oerlelijk monument uit de communistische tijd. De zon begon te zakken en ik was blij toe. Rune had gelijk, hierbij vergeleken was Srebrenica een verkoelende oase. Ik liep terug naar de horecastraat om op een terras een borrel te drinken. Iemand riep iets in het Engels naar me. Of het door de hitte of door de moeheid kwam, ik herkende Rune niet direct en stond aldus even te schutteren. Hij was in het gezelschap van een blonde jongeman met een onuitspreekbare naam. “Ach, noem me maar gewoon Ned,” wuifde hij, dus stelde ik me ook bij mijn engelse pseudoniem voor. Ik ben immers schrijver, ik grossier in namen.

Ik vroeg of ik erbij mocht komen zitten. Rune bestelde een biertje voor Ned en hem en een rakija voor mij. Opeens stond die nationalistische klaploper weer naast mij, maar Ned joeg hem onverbiddelijk weg. “Ik ken hem,” zei hij. “Hij heeft niets kwaads in de zin, als hij droog staat is ie best te pruimen, maar als hij zich aan Bacchus heeft overgegeven wordt ie vervelend.”

Ned was een soort welzijnswerker, in die hoedanigheid had hij met het IKV te maken gehad en was vaker in Nederland geweest. Hij kende Puco van het comité ook, maar iedereen hier kent Puco. De beide mannen herkenden zich in mijn moeilijkheden met de NGO. “They like to do things for themselves,” aldus Ned. Zeker om de hulpgelden in eigen zak te steken, dacht ik er cynisch achteraan. Hij zei dat hij er zelfs als Bosniër niet tegen kon en zich maar al te vaak kwaad maakte over de tegenwerking. Daarop vertelde hij dat er vanuit Nederland best veel geld naar Srebrenica is gegaan (4 billion euros!), maar dat er niet de juiste mensen zijn – eufemistisch uitgedrukt! – om het te investeren. “This is a paradise for politicians. They don’t even live here. How can you see to it that the money is being properly used if you don’t live here?”

We hadden het over de demonstraties en opstanden van vorig jaar, ik vroeg of die iets hadden veranderd. Ned schudde mismoedig het hoofd. “Vergeet het maar. Daarvoor is een landelijke organisatie vereist. De protestbewegingen in de diverse steden stonden nauwelijks in contact met elkaar. Hoe kun je verandering bewerkstelligen als er geen onderlinge samenwerking is?”

Rune merkte op dat hij zich stoort aan het feit dat de oorlogsmisdadigers in het buitenland worden berecht. “Laat de Bosniërs dat toch zelf doen. Geef ze het heft in eigen handen.”

Na het tweede drankje maakten de mannen aanstalten om iets te gaan eten waarop ik zei dat ik terug naar Srebrenica moest. Door de warmte waren de rakija’s me iets te snel naar het hoofd gestegen en ik moest ook nog Laki’s kunstwerken gaan bekijken. De taxichauffeur zei me bij het instappen dat het tien mark kostte, veel te veel dus. “Zeven,” zei ik. We kwamen op acht uit, maar gezien het feit dat hij me probeerde te versieren had ik eigenlijk meer moeten afdingen.

Een snelle hap bij Mile en toen ik langs Fadila’s huis liep, wenkte ze me vanaf het balkon. Ik was verrast haar hier nog aan te treffen. “De dokter brengt me naar Sarajevo. Het gaat helemaal niet goed, met die warmte kan ik niet met de bus.” Hoge bloeddruk, dichtgeslibde aderen, hartritmestoornissen – allemaal stressgerelateerde klachten als je het mij vraagt. “Eigenlijk zou ik moeten stoppen met roken, maar dat gaat niet. Het leven is moeilijk voor een vrouw alleen.” Ik dronk een koffie met haar en toen moest ik verder naar Laki. Ik wenste haar het allerbeste. Ze keek me meewarig aan. “Jij bent nog zo jong.”

Ik heb anders even veel last van de warmte, dacht ik. Al bijna een week klimt de thermometer overdag naar 38 graden, gelukkig draagt het dak van het pension zonwerende platen, in mijn mansarde in Utrecht had ik dit nooit uitgehouden.

Laki zat niet voor het huis van zijn vriend. Ik herinnerde me dat hij had gezegd dat hij zelf op nummer 13 woonde, dus iets voorbij het pension, maar ik kon geen nummer 13 vinden. Ik sloeg een grindpad in, ook daar niets. Aan het einde zonk ik op een rotsblok neer om een peuk te roken en naar de krekels te luisteren, toen een stem door de duisternis schalde: “Tko je kamo?” (Wie is daar?) Aan de overkant zag ik een donker silhouet tegen een verlichte balkondeur, binnen klonk een hysterische vrouwenstem. Ik antwoordde niet en wilde me onzichtbaar maken in het donker, maar de man bleef roepen. Straks gaat hij nog schieten, dacht ik gehumeurd, kwam overeind en begon het pad af te lopen. Achter me hoorde ik het geknerp van wielen op het grind waarop een auto stapvoets naast me kwam rijden. De man draaide het portierrampje open, hij wilde weten wat ik daar deed. “You see, my cousin is very worried. We have some troubles with our neighbours.” Ik putte me in excuses en zei “very sorry” te zijn dat ik ze had laten schrikken. Dat ik in het pension verderop verbleef en tijdens mijn avondlijke wandeling even was gaan zitten om een sigaretje te roken. De man wenste me uiterst voorkomend een goede nacht en een prettig verblijf en reed me voorbij. Tja, problemen met de buren. Toch verdenk ik ze er hier wel van om in zo’n geval naar het karabijn te grijpen.

Nog altijd geen Laki te zien. Ik stapte het pension binnen en ging linea recta naar mijn kamer.

Woensdag 2 september

Je weet nooit wat je hier te wachten staat. Vanochtend was er geen water. Niet voor de afkoeling noch voor het lessen van de (na)dorst. Toen het na een uurtje toch weer begon te stromen, vulde ik meteen maar een flesje uit voorzorg. Daarna naar het dorp om reisproviand in te slaan en, ik ben de beroerdste niet, Aleksander gedag te zeggen. Die reageerde heel schichtig en wist zich geen houding aan te geven. Zo gaat dat, eerst proberen ze je te versieren en vervolgens kijken ze je aan alsof ze een slang zien. Ik liet het geld voor de Kiseljak op mijn tafeltje achter en ving de terugweg naar het pension aan. Laki liet zich nog steeds niet zien, maar ook dat hoort erbij: je loopt elkaar wel weer tegen het lijf, of niet, zo Allah of God het wil.

De vriendelijke ober, die het insect had verjaagd, bracht me naar het busstation, althans, daartoe had hij opdracht gekregen van zijn baas. En die man maar sloven voor hulpeloze vrouwen, die dubbel zo oud zijn als hij. Terwijl ik op de bus zat te wachten, sprak een oudere man me aan. Memed had een zoon in Maastricht en een in Rotterdam en wilde met me “na kavu”. Ik beloofde hem een koffie-onderonsje als ik volgend jaar terugkom. Vreemd eigenlijk, dat Srebrenica nu zo veel vriendelijker op me overkwam dan vorig jaar met al die regen. Het begint al bijna een normale plek te worden, waar mensen leven en hun dagelijkse beslommeringen hebben. En zoals vaker bij dat soort plaatsen verlaat ik ze met een lichte weemoed.

Met het konvooi mee

En zo verlaat ik deze enclave

mijn diensttijd zit er weer op.

Mijn luchten van toen heb ik niet

gevonden, al raakte het vuurwater

even op. Maar de mensen zijn

nog altijd van de lome dagen

en ’s nachts richten enkel honden

een feestgelag aan. In de ochtend

doet Aleksander alsof hij een slang

ziet. Mile somt de dagkaart

op. Laki is door een zinderende

zon verzwolgen, het is een komen

en gaan. Memed vraagt me op de

koffie, want het land waar ik vandaan

kom is goed. Maar ik moet met de stoet

mee, terug kan altijd nog.

Woensdag 2 september (vervolg)

In Sarajevo lijkt geen verblijf mogelijk zonder een avontuur met een taxichauffeur mee te maken. Deze keer liep het zelfs bijna op een ruzie uit. Ook dit exemplaar begon meteen te slijmen dat ik zo aantrekkelijk was en de taal zo goed sprak. Toen ik zei dat ik net uit Srebrenica kwam, begon hij meteen driftig gebarend over Naser Oric, die een paar maanden geleden in Zwitserland door Interpol van zijn bed is gelicht en in Servië vastgezet. Als ik het in die taal had kunnen zeggen, verzweeg ik wijselijk dat Oric een oorlogsmisdadiger was, die destijds alleen maar was vrijgelaten wegens ontbrekende getuigenverklaringen en dus gebrek aan bewijs. Vervolgens vroeg hij of ik getrouwd was. “Waarom is je man dan niet hier?” Daarop vroeg hij of ik kinderen had. “Waarom niet? Je hoort toch kinderen te hebben!”

“Omdat ik altijd aan het werk ben.” En dan zeker niet in mijn uppie door Bosnië zou kunnen reizen, dacht ik erachteraan.

“Ja, en? Ik ben ook altijd aan het werk.”

“Voor een man is dat anders.” Wederom was mijn kennis van de taal ontoereikend om de nuances van de emancipatie uit te leggen. Of zou hij serieus denken dat ik hier bij hem in de auto zou zitten als ik kinderen had gehad? Goed, ik ben het ermee eens dat ook een vrouw met kinderen zich vrij door deze wereld moet kunnen bewegen alsmede fulltime werken, maar zo ver is zelfs bij ons de emancipatie niet voorgeschreden. Maar wacht, hij nam natuurlijk aan dat mijn eventuele kinderen allang volwassen waren, dus hield hij me voor een aantrekkelijke vrouw, evengoed wel van middelbare leeftijd.

“Waarom?” riposteerde hij. “Je hoort toch kinderen te hebben!” Hij wond zich steeds meer op en schreeuwde het bijna door de autocabine.

“Werken en kinderen gaan niet samen,” zei ik beslist terwijl het me niet was ontgaan dat hij via een heel andere route naar het hotel reed. Hij kan zeven mark voor dit ritje krijgen en geen cent meer, dacht ik vinnig. Daar was hij het natuurlijk helemaal niet mee eens waarop de verwensingen en de inshalla’s me om de oren vlogen. Gelukkig verscheen Haris op dat moment in de deuropening van het hostel. Hij sprak sussend op de chauffeur in, die vervolgens wegreed. Ik begon al te denken dat ik me misschien toch in het bedrag had vergist. “Wat was dat nou?” vroeg ik in het Engels aan Haris, die de bagage van me overnam. “Heb ik niet het juiste bedrag betaald?”

“Het is niets,” wuifde hij. “Hij wilde nog een extra fooi, daarom was hij kwaad. Maar vergeet het, het had niets te betekenen.”

Die sarajeefse taxichauffeurs jagen me in Bosnië nog het meeste de stuipen op het lijf.

Donderdag 3 september

Opnieuw was het snikheet. Sarajevo lag te blakeren onder een niet aflatende zon. Ik liep nog even naar de Bascarsija voor een paar boodschappen en een turkse koffie, maar moest daarna weer tegen die hucht op. Bij de begraafplaats lagen de zwerfhonden in de spillebeenschaduw van de islamitische graven. Ik bewoog me als een oud vrouwtje voetje voor voetje voort en zag alleen nog maar sterretjes. Ik bad dat ik deze keer een redelijke taxichauffeur zou treffen om me naar het busstation te brengen. Gelukkig heeft men in het hostel weet van fidele taxibedrijven.

De bus naar Nederland zat aardig vol en dan moesten we op weg naar Kroatië door al die bosnische steden om nog meer mensen op te pikken. Wat een ellende. Tenminste deed de airco het en had ik vooralsnog een tweezitsplaats voor mezelf.

Tijdens de tweede stop – de schaftpauze van het buspersoneel – vroeg een bosnisch echtpaar met een jongen van een jaar of twintig mij aan hun tafel. Ze spraken Nederlands. De man bood me een drankje aan, wat ik beleefd afsloeg. “Geen biertje bij deze warmte?” reageerde hij verbaasd. Ik zei dat ik liever niet te veel dronk om niet te vaak naar de WC te hoeven. Vooral van bier word ik spontaan incontinent. Ze vertelden dat ze zes weken in Bosnië waren geweest en nu op weg waren naar Deventer, hun woonstee in Nederland – het typische immigrantengezin. Ik zei dat ik in Srebrenica was geweest waarop de man vertelde dat hij uit Srebrenica kwam. Ik vroeg niet verder, ik ben het onderhand moe om mensen over hun oorlogsverleden uit te horen. Als amateurjournaliste zou ik dat wel moeten doen, maar ik vind het het iets ongepasts opdringerigs hebben en mensen, die juist wel willen praten, moet je eerder wantrouwen, zo weet ik inmiddels uit ervaring. Dat zijn de glamourslachtoffers, of de mensen, die een zekere zieligheidscultus uitbuiten. Al die tijd zat het zoontje er schaapachtig glimlachend bij. Zou zo’n jongen het niet zat worden om ieder jaar met zijn ouders op familiebezoek in het land van herkomst te gaan? Op de middelbare school had ik een vriendin van spaanse afkomst, die iedere zomer verplicht zes weken met haar ouders naar Spanje moest en dat land stond voor haar voor de twee dingen, waar ze het meest de schurft aan had: hitte en familiebezoek.

De man haalde nog een biertje nadat hij me opnieuw had gevraagd of ik niet iets wilde drinken. Ik vroeg of we onderhand nog niet naar de bus terugmoesten. “We hebben de tijd,” zei hij. “De chauffeurs zitten uitgebreid te eten.”

Ik merkte nog maar weer iets over de hitte op, die tegen de avond en in de nabijheid van het laagland van Noord-Bosnië bepaald drukkend begon te worden. “In Nederland is het momenteel 18 graden,” wist de vrouw. “O, heerlijk!” riep ik opgetogen uit.

Ik probeerde bij de kiosk nog een pakje shag op de kop te tikken. Dat viel niet mee, te meer omdat ik geen idee had wat het servokroatische woord voor “shag” is. Is tobacco dan geen internationaal woord? Zo stond ik maar te hannessen en te mimen dat ik een shagje rolde. De verkoopster reikte me een pakje vloeitjes. Neenee, het gaat me om wat erin zit, de contents, verdomme! Eindelijk klaarde haar gezicht op. Duhan! Verhip, nu herinnerde ik me weer dat ik dat woord vaker was tegengekomen, maar in die taal lekken de meeste woorden in een mum van tijd weer uit mijn geheugen als uit een vergiet. “Nemamo duhan,” zei de verkoopster, ondanks de overdaad aan vloeitjes, die ze me had laten zien.

In de schemering reden we richting grens. De bus raakte voller en voller en bij Brcko raakte ik ook mijn bijzitsplaats kwijt. Ik wierp de instappende jongeman een bozige blik toe en propte mijn spullen met duidelijke tegenzin onder de stoel. Slapen kon ik sowieso wel vergeten, maar toen ik het leeslampje aanknipte, klonk er al snel een klagelijk stemmetje achter me: “Ieck gebbe last van die lààààmp.” Gelukkig had ik nog een zaklampje bij me, maar toen de man voor mij frank en vrij zijn licht aanknipte, hoorde je de trut niet meer. Schuin achter mij zat een ouder echtpaar afkomstig uit de Achterhoek, zo te horen. Waar kwamen die nu weer vandaan? Helemaal naar Bosnië gekomen om hier de landlucht op te snuiven? Ik was zo gefrustreerd dat ik bij de eerste de beste pompwinkel een flesje Travarica kocht om tot bedaren te komen. Het zoontje van het bosnische echtpaar, dat me bij het restaurant aan hun tafel had gevraagd, stuiterde door de winkel. “En wat ga jij kopen, wat ga jij kopen?” herhaalde hij maar. Volgens mij was hij een beetje achterlijk. Zat ik opgesloten in een bus vol gekken en dan hadden we de douanecontroles nog niet eens gehad. In Slovenië begon het aarzelend te regenen en flitsen stipten de horizon aan. Ik vouwde mezelf in een zo comfortabel mogelijke houding op en staarde met Gilbert Bécaud in mijn oren naar de langsglijdende oostenrijkse bergen waar mistflarden omheen dansten. Het wegdek dampte en de wielen baanden zich slurpend een weg over doorweekte asfaltlinten.

Transit voor huiswaartskerenden

Wij zijn in deze oplichtende barak

bijeengebracht op razende wielen naar

vroeger en later. De kater komt altijd

wanneer je hem niet verwacht. Er zijn

treurige verpozingen langs het digitale

maar deze snelweg is echt en zonder

einder. Het is de ruis die telt

dit kilometers vretende dat je beter

voor het weerzien kunt bewaren.

Je reisgenoot krult zich op om iedere

herinnering aan lichamelijk genot

te vermijden. Ergens moeten honden

zijn, je denkt je hun jammerklachten

in. Het slaaphuis glijdt door de nacht.

Je waakt staande. Fluistert een zin die beklijft

in eindeloos maanbeschenen asfaltlijven.

Vrijdag 4 september

Op een tankstation nabij München de nieuwe dag begroeten met koffie en een Süddeutsche Zeitung. Ondanks de sandwichhouding heb ik toch nog geslapen – nou ja, ik was even niet bij bewustzijn en dat was me al heel wat waard.

Denk je eenmaal in Duitsland een heel stuk te zijn opgeschoten, moeten we nog de hele dag. Ik heb inmiddels wat aanspraak bij de man naast mij, die Elvir heet en in Brcko woont. Hij heeft veertien jaar in Nederland, in Nijmegen, gewoond en toen wilde hij terug. “Ik ken veel mensen, die op een gegeven moment heimwee kregen en zijn teruggegaan,” zegt hij. Hij biedt me een plastic zak met pruimen aan. “Uit eigen tuin. In Bosnië zijn we zelfvoorzienend.” Nu gaat hij voor drie weken terug naar Nijmegen om dingen te regelen en vrienden te ontmoeten. Hij werpt een bewonderende blik op mijn kroatische grammatica, die ik opengeslagen voor me heb liggen. “Voor Nederlanders is het geen makkelijke taal,” zegt hij en ik kan hem hiervoor wel omhelzen, want hij is de eerste Bosniër, die mij dit compliment maakt, afgezien van het gebruikelijke “Kazes jako dobro” (Je spreekt erg goed) terwijl ik sta te hakkelen als een dementerende redenaar, of een dichter zonder tekst.

Elvir heeft tijdens de oorlog onder andere in Srebrenica gezeten; later is hij nog één keer teruggegaan onder begeleiding van Gerrie Eijkhof van de NOS en een snorrende camera. Het zou te ver gaan om over die gebeurtenissen uit te wijden, vindt hij. Ik vraag niet verder. Iedere vraag zou sowieso ongepast zijn. Inmiddels heb ik geleerd dat waar en wanneer ook het woord Srebrenica valt, er een onzichtbare muur wordt opgetrokken, die zowel ondoordringbaar als poreus is en de nabestaande en de onwetende geïnteresseerde onherroepelijk van elkaar scheidt.

De rest van de dag brengen we door met het kijken naar ontelbare afleveringen van Lud, zbunjen i normalno (Gek, in de war en normaal), een in Bosnië ongekend populaire TV-serie. Ik met een schuin oog op mijn bosnokroatische woordenlijst en een half oor voor de melige conversaties op TV. “De bosnische Goede tijden slechte tijden,” meent Elvir, maar het doet mij meer aan Swiebertje denken, met de slapstick van archaïschdorpse personages als huishoudsters en veldwachters.

Eenmaal in Nederland sluit het wolkendek zich en begint het met bakken te regenen. We hebben ook nog eens een flinke vertraging opgelopen door de twee flinke files, waar we op de duitse Autobahn op zijn gestuit. Elvir gaat er in Arnhem uit. In Utrecht regent het nog steeds in stromen en eenmaal bevrijd uit die claustrofobische bus ben ik een prooi van de gure vlagen, die over het Jaarbeursplein vegen. Mijn hotpants en espadrilles bieden daar dan ook niet echt bescherming tegen. Ik ril in onder de glazen overkapping van het bushokje, wachtend op de stadsbus, waarmee ik het laatste traject moet afleggen. De gevoelstemperatuur ligt stukken lager dan 18 graden, de eerste vluchtelingen staan te trappelen om het land binnen te mogen.       

Plaats een reactie