In belevingsbunkers door wachtkamers

Allein im Nebel tast ich todentlang

Und lass mich willig in das Dunkel treiben.

Das Gehen schmerzt nicht halb so wie das Bleiben.

Mascha Kaléko

Zaterdag 11 augustus

We zijn nogal laat vertrokken, want ik had gisteravond een ongelukje waarbij de bril kapot ging. Ik kwam met de trein in Utrecht Overvecht aan en de deuren sprongen gewoon open, maar er was geen perron, zodat ik nogal ongelukkig op de kiezels terechtkwam. Vrijwel meteen werd ik door twee paar armen omhooggetrokken, maar het glas van m’n bril lag er al uit. Het montuur was ook beschadigd. Hoe de hoofdconductrice het gedaan heeft weet ik niet, maar even later zat alles met een stukje tape weer aan elkaar. Mijn voornaamste zorg was niet mijn beurse lichaam van de val (de hoofdwond werd meteen verbonden, wat ik nogal ongeduldig onderging), maar: hoe moet ik op reis zonder bril? Ik heb weliswaar nog een “leesbril”, waarmee ik enigszins in de verte kan zien, maar de stationsborden met vertrektijden kan ik er niet mee ontcijferen. En van de opticien krijg ik zo maar niet een nieuwe bril mee, die glazen moeten eerst besteld worden. Enfin, de NS vergoedt de schade en de oude bril houdt het vooralsnog.

Toen ik thuiskwam, was ik echter te zeer van slag om nog te kunnen inpakken, dus dat moest vandaag. Zodoende waren we pas aan het begin van de avond in Vlissingen, waar mijn vader een hotelkamer voor ons had besproken. Hij en stiefma waren verhinderd, dus hebben we vis aan de boulevard gegeten en daarna jägermeister bij pub The Wicked met de heksenpoppen gedronken.

Zondag 12 augustus

De hele boulevard was bezaaid met marktkraampjes, het was een drukte van jewelste. Stiefma beklaagde zich erover dat er ieder jaar meer toeristen naar Vlissingen komen. “Toen we hier achttien jaar geleden kwamen wonen, was het zo heerlijk rustig. Nu ben ik opgelucht als de stad in oktober weer van onszelf is.”

De boosdoener is het lied “Zoutelande” van Blof. Doordat er een vlaamse zangeres op meezingt hebben met name de Belgen de zeeuwse kust ontdekt.

We moesten het hele stuk naar de strandtent in slakkengang tussen de herrie en het feestgedruis door achter vaders rollator aan. In het etablissement stond alles open, zodat de wespen in een vrije val op het eten en vooral de wijn afdoken. Vader is allergisch voor wespensteken en stiefma had het tegengif thuis laten liggen, maar evengoed liet hij zich het wijntje bij de lunch niet ontzeggen, dus zat er niets anders op dan de handen te laten wapperen en de lekkernij met een bierviltje af te dekken. Vervolgens dat hele pokke-eind weer terug. Gelukkig was de stekende zon inmiddels achter een licht dreigend wolkendek verdwenen. Stiefma en ik bleven even bij een semi-authentiek brassbandje staan luisteren terwijl vader en mijn reisgenoot verderop haast stil leken te staan. We namen nog een drankje in de woonkamer en toen was het tijd om op weg te gaan.

Zandloper (trash by the sea)

Het worden er meer en meer, klaagt vader

ze laten zich als wespen neer en ik ben allergisch

voor het gif. Gillende wezen worden afgevoerd

tonijn ligt voor apegapen op een bedje van natte sla.

Heel de zomer viert feest, de boulevard begeert het

volle leven, we laven ons aan zonneschijn, dit duurt

eeuwen tot het hemeldak het begeeft. De magneet

die deze plaats is, de naald retorisch in de groef.

We zwerven rond omdat het lied ons dat opdroeg.

Ergens moet nog een gammele strandtent bestaan

maar we vragen naar de onbekende weg. Hier

worden hipstermosselen geserveerd. Een legergroen

koortje doet oude tijden herleven met retrospectief

playbacken. Vader praat over jeugdliefdes die ik niet

ken. Sikko Santema was laatst op TV, zegt hij. Toen speelde

jij in zijn pierebadje, nu heeft hij het verder geschopt dan jij.

Maandag 13 augustus

Van Essen in de Roerpot naar het verre oosten gereden. Ik bedacht me op het laatste moment dat ik liever naar Görlitz wilde dan naar Cottbus, dus zijn we op een camping in het gat Buk bij Bautzen, bekend van de mosterd, neergestreken.

Staalkaart van hondsdagen

Schoorstenen vallen uit het zicht dat zich opent

in de glooiingen van dit landelijke lichaam.

Hier heeft ooit prikkeldraad gestaan en was

de weg niet meer dan een geitenpad. Dat een land

verdwijnt stelt gerust. Er is plaats voor

fabriekspijpen als sigaren en confetti aaneen-

geregen tot lintwegen. Het is goed dat de staalkaart

van het hoofd dezelfde is gebleven. Er zijn schatkamers

in opgeslagen. De huidige tabloids melden enkel

schandalen over een sportheld in de boeien geslagen.

Hij verdroeg de inboedelscheiding niet. Prostitueerde

zich alle dagen, zo kun je over de rand vallen.

We waren jong en er was nooit een horizon.

Je reed me rond, je wagen een krakend ros

de tijd was total loss. Ik zag je graag, het is

maar goed dat de kaart opnieuw ingekleurd is.

Dinsdag 14 augustus

Fietsend langs de Spree om Bautzen heen. Vanuit de auto zag het er allemaal vlak uit, maar de hoogteverschillen vallen vies tegen. En ik zit niet lekker op die mountainbike, geef mij maar een oerdegelijke, hollandse fiets. Zo’n berggeit met zeven versnellingen, wat moet je ermee? Je bent gewoon continu aan het schakelen. En er zat niet eens een lamp op, alleen reflectoren, zodat ik vanavond het pad met mijn eigen zaklampje moest verlichten.

Bautzen is zo’n voormalig DDR-stadje dat flink is opgepimpt. Toegegeven, het ligt er op die hucht aardig bij met een burcht en een kloosterruïne, maar er was niet zo veel loos. In deze streek wordt Sorbisch gesproken (ik heb het nog niet horen spreken, maar alle straatnamen zijn volgens EU-verordening tweetalig), een op Pools lijkende, slavische taal, door de inheemsen Serbski genoemd – niet te verwarren met Servisch, dat in die taal Srpski heet.

Woesndag 15 augustus

Vandaag gelukkig geen hinder van Maria Hemelvaart in dit protestantse deel van Duitsland. Op weg naar Polen Görlitz aan de grens aangedaan. De plaatsnaam komt van het slavische zgoriti, wat uitbranden betekent. De poolse plaats aan de overkant van de Neisse heet dan ook Zgorcenje. In Görlitz wordt dan weer geen Sorbisch gesproken, zoals in het hierop volgende gedicht, maar een beetje geografische vervalsing kan geen kwaad. Ook staat de scheve toren niet in Görlitz, maar is het de Meisterturm in Bautzen. Wel is het zo dat het stadje Görliwood wordt genoemd omdat er een keur aan Hollywoodfilms – maar ook arthouse, zoals “Grand Hotel Budapest” – is opgenomen en de binnenstad tevens een magnetiserende uitwerking op filmsterren schijnt te hebben. Zo kwam Nicholas Cage speciaal naar Görlitz in de voetsporen van Jakob Böhme, de natuurfilosoof en mysticus uit de 16e eeuw door wie o.a. Goethe, Hegel en Leibniz werden beïnvloed. Verder was het een doodgewone doordeweekse middag met slenterende toeristen en winkelend publiek. We bezichtigden de Peterskathedraal, die wel opmerkelijk was, want met een dansvloer in het midden en geen koor. Er was ook een Heimat (Schlesisches) museum, maar dat ging al bijna dicht toen we daar aankwamen.

Donderdag 16 augustus

We kwamen gisteravond pas na tienen bij het hotel in Jaworzno aan en toen was er niets meer te eten te krijgen. Dat werd dus een broodmaaltijd, gelukkig hadden we diezelfde middag nog boodschappen gedaan. Maar de kamer is bepaald luxueus met heerlijke bedden, een secretaire om aan te schrijven en een sofa. Ik sloot meteen de laptop aan om mijn stem uit te brengen bij de Umfrage van de EU over de zomertijd. Ik had in de duitse krant gelezen dat je vandaag tot middernacht kunt stemmen tegen het geschuif met de klok en ook of je een voorkeur hebt voor zomer- of wintertijd gedurende het hele jaar. Hier is in NL totaal geen aandacht aan geschonken – schande! Heeft men wel enig idee wat er buiten die met kranten beplakte ramen speelt?

Vandaag zijn we naar Auschwitz geweest; voor Auschwitz-Birkenau, waar de gaskamers waren, was helaas geen tijd meer. Geweldig dat het zo goed behouden is gebleven, want van bijvoorbeeld kamp Amersfoort en Jasenovac in Kroatië is niets meer over. Er was een interessante expositie over Polen tijdens de duitse bezetting in één van de barakken. Vergeleken bij Polen was NL in bezettingstijd een driesterrenhotel. Wij werden als “afgedwaalde” Duitsers en dus als Ariërs beschouwd. Maar de Polen waren je reinste Untermenschen – in de decreten van Himmler (die ik gewoon kon lezen omdat ze in het Duits waren; voor de rest was het Pools met engelse ondertitels) was het “Ungeziefer” niet van de lucht. Er was ook een decreet waarin werd verordend om de verschillende etniciteiten in de regio zo veel mogelijk tegen elkaar op te zetten om Zersplitterung te bewerkstelligen en het risico van één Herrschervolk uit te bannen. Natuurlijk moest er onvoorwaardelijke gehoorzaamheid aan het duitse Herrenvolk worden. Van wie hadden de servische nationalisten dit tijdens de Balkanoorlogen ook alweer afgekeken? Er werd vaart gemaakt met de germanisatie door het onderwijs natuurlijk in het Duits te laten plaatsvinden, maar wel zo summier mogelijk om de mensen dom te houden: kinderen hoefden een woordenschat van maar 200 woorden te hebben, tot 500 te kunnen tellen en slechts hun eigen naam te kunnen schrijven. Onnodig te vermelden dat als eerste de politieke bovenlaag en de intellectuelen naar de concentratiekampen afgevoerd werden.

Ook indrukwekkend was de barak met “gevonden voorwerpen”, diverse vitrines met schoenen tot aan het plafond opgestapeld, verder koffers, pannen, scheerkwasten en tandenborstels. Dat zegt zo veel meer dan foto’s van massagraven.

Daarna gegeten in Chrzanow (Kladow), de geboorteplaats van Mascha Kaléko, waar ze tot haar achttiende gewoond heeft. Toen vluchtte ze met haar familie voor de pogroms naar Frankfurt am Main en korte tijd later vestigde Mascha zich in Berlijn, waar ze furore maakte als dichteres met “Das lyrische Stenogrammheft”, tot ze in 1938 voor de Nazis naar de VS moest vluchten.

Oswiecim en Chrzanow

Voor Mascha Kaléko

Je moest altijd in april aan Kladow denken

als de lente in Manhattan op springen stond.

Je was als zwerfster geboren, maar het hart

deed steeds weer een stapje terug. Je moest het

huis met de blanke ruiten verlaten omdat

de ziel zwart was volgens de stenen gooiende

dorpelingen. De beste tijd moest nog komen.

Berlijn lag gestrekt als een gulzige maagd

jij was de dichterlijke parel in de schelp.

Je denkt aan Kladow in april, maar dat

voorjaar stonken de dodenakkers van het

nabije Auschwitz. Het land bezaaid met de wezen

de koffers die het niet tot overzee haalden. Er staan

namen op, jouw naam zingt nog altijd rond.

Er is geen Kladow in april, alleen het stof

van augustus op een verpulverde dronkaard.

Vrijdag 17 augustus

De jonge serveerster met roze puntnagels in de pub vroeg of dit ons eerste bezoek aan Polen is. Ze vertelde dat tijdens haar schooltijd Auschwitz verplicht op het programma stond. Ze drukte ons op het hart om ook eens een bezoek aan Krakau te brengen. Misschien een volgende keer, zoals er altijd volgende keren zullen zijn die al dan niet ingelost worden.

Het was een lange, vermoeiende tocht naar Bratislava. We dachten de snelweg en daarmee de tol te vermijden, maar toen we ’s avonds om zeven uur, na twee uur lang in een eindeloze colonne achter zeventonners te hebben geslierd, besloten we om bij de eerste de beste pomp een vignet te halen, waarbij we de juiste afslag ook nog eens twee keer misten.

We waren nog niet koud op de camping gearriveerd of mijn reisgenoot kwam met de volgende verontrustende mededelingen: “Het sanitair is van elf tot vijf gesloten. Morgen is er een strandfeest tot zes uur ’s ochtends.” Hij voegde eraan toe: “Bratislava schijnt vooral in trek te zijn bij jonge hipstervrijgezellen. Wat hebben wij hier eigenlijk te zoeken?”

Ik had hier geen weerwoord op; ik was net bij het uit de auto stappen op een egel getrapt.

Zaterdag 18 augustus

Vanmiddag wees de thermometer 35 graden aan. Het was van schaduw naar schaduw hoppen omdat ik tegenwoordig warmte-uitslag van de zon krijg. De koelte opzoeken dan maar, in het Stadsmuseum. Er was een summier overzicht over de geschiedenis van de stad. Verder ging het vooral over plein (Hlavné námestie/Centraal Plein) en toren rond de Old Town Hall. Er waren wat snuisterijen waaronder een gietijzeren dolfijn met een fonteintje. Er waren Radetzkymarsuniformen. En veel info over Verwaltung – daar schijnen Oosteuropeanen iets mee te hebben. De bordjes leken wel samengesteld door een hobbyfilantroop, met een veelheid aan gedetailleerde, nutteloze informatie, laat staan dat ik er enige chronologie in kon ontdekken. De hoofdattractie was wel de suppoost op roze sandalen met pantykniekousen en een roze lint in het peper- en zoutkleurige haar, die vertelde over hoe ze twintig jaar geleden met haar truckervriendje door Duitsland, Nederland en België was getrokken en hoe haar dat alles nu als in een droom voorkwam. “Het was koud, het regende en het was geweldig.”

Bratislava zelf is evenwel een mooie stad met een klein, overzichtelijk centrum, een behouden stadsmuur en een burcht die natuurlijk een gewild décor voor trouwpartijen is. Op een bankje keken we van een afstandje toe hoe de gasten zich in hun strakke boorden en op wiebelige naaldhakken vermaakten. Onze oren sluiten voor de muziek ging niet, dus zo waren we gedwongen ettelijke verkrachtingen van “westerse” songs aan te horen, waaronder “Stumblin’ in”, gezongen in het gruwelijkste Engels dat ik ooit heb gehoord.

Engels is hier wel de voertaal, men spreekt het redelijk, in tegenstelling tot de gehuchten waar we gisteren doorheen kwamen en ons zelfs in de Kaufland niet verstaanbaar konden maken. “Ik hoop dat we in Bratislava tenminste met Duits uit de voeten kunnen,” verzuchtte mijn huisgenoot toen.

Vergeet het maar – Engels is de enige taal waarmee jonge Europeanen nog uit de voeten kunnen, ondanks de nabijheid van Oostenrijk. Alle informatie is tweetalig Slowaaks/Engels; daardoor kon ik wel een beetje Slowaaks oppikken. Ik kon er meer kaas van maken dan van het Pools.

Bratislava mijmert

In het koopland zijn de aliens geland die alleen

nog elektronisch communiceren. Maar de stad

is ouder dan beeldschermen en bovendien van

steen. Hier houden vrijgezellenhipsters zich

op in geheime nissen. Er zijn muren om te

verspringen, de Donau om op te raften maar

sla acht op het bezonken prikkeldraad. Hier liep

de grens zichzelf voorbij tot die niet meer

bestaat. De oude glorie van broederschap

weer in prima staat, het openluchtmuseum

is permanent geopend. De muziek is van

de straat. Iedereen mijmert gekkenpraat in

zijn wereldtaal. De suppoost mijdt ieders blik.

In kousophouders op roze sandalen droomt ze

van de lage landen. Ze kende ooit een trucker

die droeg haar op handen en overal naartoe.

Zondag 19 augustus

Ik zat vannacht opgesloten in de WC op de camping. Ik draaide het slot open, maar de deur bleef dicht, wat ik ook rukte en duwde. Een afrohoofd piepte boven het tussenschot uit. “You have to turn the lock.” Ja, wat dacht ze dat ik hier aan het doen was? Daarop verdween ze weer, ik hoopte maar dat ze hulp was gaan halen, maar er gebeurde niets en er kwam niemand. Ik klom op de spoelbak om te kijken of ik over het schot heen zou kunnen klimmen. Ik durfde het niet aan, te meer omdat ik even daarvoor op het terras drie slivo’s had gedronken. Dat bleek ook wel toen ik bij het afstappen mis stapte en mijn pols lelijk schaafde. Dan maar het op een krijsen zetten om hulp. Niets. De enige wakkere wezens in de omtrek waren natuurlijk op de beachparty waar mijn geschreeuw ruimschoots door de snoeiende beats werd overstemd. Plotseling werd ik zo gruwelijk kwaad dat ik als een dolle tegen de deur trapte en warempel, na een paar fikse trappen vloog hij open. Wat een opluchting! Op de plek waar ik tegenaan had getrapt zat een gat, maar wie valt dat nu midden in de nacht op met al die dronken feestgangers op het strand? Snel sloop ik naar ons tentje om te luisteren naar het gedreun dat me als een ver onweer tot in de slaap vergezelde.

Vanmiddag zijn we in de kathedraal geweest, waarvan alleen het achterste gedeelte toegankelijk was, de blauwe kerk die helemaal niet toegankelijk was en die vooral op de japanse toeristen aantrekkingskracht leek uit te oefenen en een expositie achterin een café over de fluwelen revolutie van 17 november 1989, die goddank vanuit comfortabele feauteuils gevolgd kon worden. De thermometer buiten gaf 36 graden aan. Maar de gemeente heeft op de pleinen een ingenieus verkoelingssysteem geïnstalleerd: een ijzeren boog die condens door minieme gaatjes blaast.

Maandag 20 augustus

Het ongeluk lijkt ons op deze reis te achtervolgen. Nauwelijks bekomen van het opsluitingsavontuur van zaterdagnacht wilden we voor vertrek nog een paar boodschappen doen bij de Tesco shoppingmall toen mijn reisgenoot bij de kassa eerst zijn portemonnee opdiepte en vervolgens verschrikt in zijn zak graaide. De autosleutels waren weg, waarschijnlijk uit het gat in zijn broekzak geglipt. We doorzochten de hele mall ter grootte van een voetbalveld wel drie keer, speurden de vloeren af en kropen op onze knieën rond om onder pallets en schappen te kijken. Niets – alleen rondlopende voeten en veel rotzooi dat niet glinsterde. Het vreemdste was nog dat niemand van het winkelende publiek ervan opkeek, hooguit vroeg een toeschietende verkoopster wat we zochten. Dan zou je toch denken dat de een of andere eerlijke vinder de sleutels afgeeft bij de servicebalie of het telefoonnummer van de Avis belt dat aan het labeltje hangt. “Dit is een slechte buurt,” zei de verkoopster met een hoofdknikje naar de hanggypsies met hun pijpje bier voor de deur. We kwamen onmiddellijk in actie en mijn reisgenoot stelde zich als een havik voor de ingang op om de auto in de gaten te houden terwijl ik een leesbril voor hem ging kopen, zodat hij tenminste de berichten op zijn telefoon zou kunnen lezen. Die had hij goddank ook meegenomen. Ik bezat alleen nog maar de kleren die ik aanhad. Na uren vruchteloos in de hitte wachten kwam de sleepwagen. Mijn reisgenoot had inmiddels de Avis aan de lijn gehad en meldde dat de reservesleutels zo snel mogelijk per koerier gestuurd zouden worden. Nu eerst een hotel vinden, daar was gelukkig geen gebrek aan in deze industriële, zakencentrumachtige entourage. Dan op zoek naar een boekhandel, want we moesten wel iets te lezen hebben om de avond door te kunnen komen. Na lang zoeken vonden we in het winkelcentrum een schap met engelstalige literatuur. Niets in het Duits, want zoals gezegd is het ondanks de nabijheid van Wenen enkel Engels wat de klok slaat. Ik kocht “War of the worlds” van HG Wells; na alle rampspoed van de dag wilde ik alleen nog maar over zorgeloos fictionele rampspoed lezen, zoals een invasie van Mars. Ik heb het boek zelfs nog nooit gelezen, ken alleen de plaat van Jeff Wayne en de film natuurlijk. Een groter probleem is dat ik mijn medicijnen niet heb: de antihistamines tegen de jeuk, de locoïd om te smeren en de Schlaf- und Nervensaft om te kunnen slapen. Dan maar slivo en wijn ingeslagen, anders wacht mij geheid een slapeloze nacht. Mijn prikkelbare darm heeft het door de zenuwen en de stress zwaar te verduren, gelukkig zijn de WC’s in het winkelcentrum gratis. En vervolgens naar de Mc Donalds voor een glutenvrije salade en friet.

Veronachtzaamd uitgeleverd

En dan eindig je met niets, een hele wereld lichter.

Statenloos zonder identiteit kun je niet anders dan wachten

tot een koerier je de passende sleutel brengt.

Je verzinkt in dit koopmoeras aan de voet van de Donau

het vervoermiddel is een ros dat de sporen niet meer verstaat.

Het kamermeisje wil je de wificode wel verklappen

maar waartoe waarvoor? Je bent van de virtuele landkaart

verdwenen, je bezittingen achter slot en grendel

alleen in de verbeelding kun je nog reizen

maar het is wijzer om het hoofd in de wolken te laten.

Het wordt later, met de tijd vervliegt de hoop op redding.

Eén moment van veronachtzaamheid is al wat je nog kent.

De stad rolt zich op, morgen is er weer een nieuwe dag

maar jij bent om de slaap gebracht, je zit

vast als een kikker in de snelkookpan. Dat was het dan

je leeft bij de gratie van vreemde anderen.

Dinsdag 21 augustus

Ik verkeer inmiddels in een verregaande staat van frustratie, wat een zware wissel op de verstandhouding met mijn reisgenoot legt. Niemand heeft de sleutel bij gevonden voorwerpen afgegeven, de Avis geeft niet thuis, men kon de boodschap hooguit doorgeven. Ik begin ze ervan te denken ons hier tot in alle eeuwigheid te laten wegrotten.

“Ik ga wel met een fles wijn aan m’n mond tussen de zwervers voor de Tesco zitten,” gromde ik. “Ik bezit immers ook niet meer dan de kleren die ik draag en heb al mijn bezittingen in één tasje bij me. Zie je wel, er is helemaal geen koerier onderweg, ze hebben ons maar wat op de mouw gespeld.”

“Laten we dan nog maar weer de stad ingaan,” zei mijn reisgenoot.

“Hoe kún je nu aan sightseeing denken?!” fulmineerde ik. “Ik hoef niks meer van die rotstad te zien! Bel liever de Avis nog een keer om ze flink onder druk te zetten.”

En zo kan menig goede relatie zo maar in scherven kapot vallen. Mijn reisgenoot liep briesend de hotelkamer uit en ik liet me tandenknarsend op een stoel vallen. Dan maar een dichtbundel erbij gepakt, want er viel verder toch niets te doen. Ik had gisteravond ook nog een bundel met engelstalige poëzie op de kop weten te tikken: “The everyday poet – poems to Live By”, edited by Deborah Alma, the emergency poet. Aha, eerste hulp voor in den vreemde gestrande dichters. De inleiding deelde mee dat deze mevrouw een soort troostbezorgster is die poëzie aan de persoon brengt op literaire- en muziekfestivals, in bibliotheken, scholen, pubs en op bruiloften en congressen. Daarbij gaat ze steevast gekleed in een witte jas met een bungelende stethoscoop om de nek en werkt veelal met demente bejaarden. En verrek, ze had heel wat troostrijke poëzie bijeengebracht, geen Candlelightrijmelarijtjes, maar serieus werk van Sylvia Plath, Edna St. Millay Vincent, John Donne, Keats, D.H. Lawrence, Emily Brontë, Emily Dickinson etc. Toen mijn reisgenoot terugkeerde, was ik dankzij de poëzie weer iets gekalmeerd.

Het volgende wat ons te doen stond was het beltegoed online opwaarderen bij de telefoonwinkel en een adapter kopen om te kunnen opladen. Dan iets te eten te scoren – dat werd vanwege mijn glutenprobleem picknicken op een bankje in het winkelcentrum met glutenvrij brood uit de supermarkt. Bij de Julius Meinl een slowaakse krant proberen te spellen, waaruit ik in ieder geval kon opmaken dat het vandaag vijftig jaar geleden was dat russische tanks een einde aan de Praagse Lente maakten.

Ontheemd overzomeren

Het is een noodgedwongen overzomeren in deze negorij

bij tropenweer. Van winkelbunker tot meubelboulevard

de Mc Drive voor hongerige pooiers die hun eigen schaduw

niet verdragen. Voor de ingang van het consumentenparadijs

groepen de schimmen samen. Ze hebben voor elk vat

een keelgat. Zo vliedt het leven heen als je nergens heen kunt

als vliegen aan een kleeflint. De trein rijdt alleen naar het

ongerijmde. Er wordt niets gevonden enkel kwijtgeraakt.

Het hotel met de blanco ramen biedt oogluikend onderdak

aan intieme vreemden, de ontheemden in de liefde die troost zoeken in een zachte mond, iets wat niet stoppelig is als deze

slechtgeschoren vlakte. Het verlies ontwend voedt het hoofd

zich met opschriften in een vreemde taal, jouw gezicht

in de nacht zoals je onverwacht aan me verschijnt.

Ik was je kwijt, maar de plek is onherbergzaam genoeg

om je weer voor even bij me te houden.

Woensdag 22 augustus

Inmiddels zijn we alweer drie crises verder, waarin ik mijn reisgenoot onder andere voor de voeten wierp dat het zijn schuld was omdat hij zo stom was geweest om die sleutel te verliezen. “En jij hebt makkelijk praten!” tierde ik. “Jij kunt gewoon naar de ambassade gaan en thuiskomen als het moet, ik kan niet eens m’n eigen huis in. Ik heb geen pas, geen sleutels, geen geld, geen bankpas, ik heb helemaal niks meer.”

Het eindigde ermee dat ik stampvoetend eiste dat er een ruit zou worden ingetikt, zodat ik tenminste bij mijn spullen kon. Toen kwam er eindelijk bericht “dat het drie dagen kon duren voordat de sleutels zouden arriveren.” Drie dagen?! Moesten ze per postduif komen ofzo? Toen mijn vader in de jaren 70 iets dergelijks in Zwitserland overkwam, belde hij naar de dichtstbijzijnde garage waarop de auto werd opengebroken, er nieuwe sloten op werden gezet en binnen een halve dag konden we onze reis vervolgen.

Donderdag 23 augustus

Vanochtend werd eindelijk bevestigd dat de sleutel onderweg is. Maarrr… hij was vanochtend pas verstuurd en de Avisjuffrouw zei: “Dat kan dan wel pas na het weekend worden.”

Bijkomend probleem is dat de receptioniste ons, toen we vannacht op het balkon zaten te roken, liet weten dat we morgen uit het hotel moeten omdat het in het weekend is volgeboekt in verband met een muziekfestival. “En dat geldt waarschijnlijk voor alle hotels en hostels in de stad,” voegde ze eraan toe. Ik begon driftig plannen te smeden om bij de Avis in Bratislava een vervangende auto te halen en naar het depot te rijden om eigenhandig een ruitje in te tikken.

In ieder geval was de druk even van de ketel, genoeg om de stad in te gaan voor een museumbezoek. Maar nu kreeg ik er een ander probleem bij: toen ik uit de tram stapte, kantelde de wereld en in het museum wist ik de WC maar net op tijd te bereiken. Bidden maar dat het gewoon door de warmte komt. Het is nog altijd bloedheet. Op de tsjechische TV is voor morgen onweer en dalende temperaturen aangekondigd, maar hier is nog geen vuiltje aan de lucht.

Kunst kijken dan maar, in het zeer koele museum. Nu weet ik helemaal niets van tsjechoslowaakse kunst, maar dit was de moeite waard: een expositie van de hedendaagse kunstenaar Jan Berger en een dubbelexpo ter gelegenheid van de oprichting van Tsjechoslowakije honderd jaar geleden met de tsjechische kunstenaar Emil Filla en de slowaakse kunstenaar L’udovit Fulla. Daarbij was Fulla duidelijk de optimist en Filla de somberman en cynicus. Vooral de laatste had een opmerkelijke levensgeschiedenis: van 1918 tot 1920 was hij diplomaat voor het jonge Tsjechoslowakije in NL, als antifascist zat hij in totaal zes (!) jaar in het concentratiekamp, eerst in Dachau en toen in Buchenwald en was na de oorlog bij de Stalinisten in onmin geraakt. Interessant was zijn schilderijenreeks “Robber’s ballads and fairytales” van hallucinerende visioenen, omlijst met poëzie.

Tenslotte was op de begane grond een expo over de Praagse Lente en inderdaad rolden op 21 augustus 1968 de russische tanks door Praag. Het was de grootste militaire operatie van na de Tweede Wereldoorlog.

Postume Praagse Lente

Voor Emil Filla en L’udovit Fulla

De rovers komen uit het oosten, zingend beloven ze

andere tijden, het lijden voorbij en eindelijk is de lente

daar die kort na oorlogseinde in de knop werd gebroken.

Vergiftigd met sociaal realisme ging de dichter incognito

als inheemse schaapscheerder bovengronds de bergen in.

Een kasteel viel hem ten deel voor zijn heldenmoed

maar zijn woorden en beelden werden verguisd

zijn ziel tot gruis, zo wachtte hij de lente af die nooit meer kwam

omdat hij niet lang genoeg leefde om de dageraad te zien

en de open bloesems op te snuiven. De lente was kort

de winter een stuk langer. Ik wou dat ik met jou

op de barricades had gestaan. We waren één orgaan

toen gingen we uiteen. De weg terug was lang, de tijd

nooit meer dezelfde. Wat je mist is de beste herinnering

en de lente ruikt nu naar oude boeken en vergeeld celluloid.

De Jánosik van ’68 de slowaakse Robin Hood door

iedereen aangeraakt tot standbeeld. Een billboard protesteert slechts nog in het virtuele: bezetters ga naar huis!

Wij begrijpen jullie taal niet laat staan jullie schrift

noch gebruiken. Wij zijn door de lente ingehaald. 

Vrijdag 24 augustus

We hebben er een hele reis op zitten, hoewel we de stad niet hebben verlaten. Het is alsof ze ons stevig in haar greep houdt en dwingt tot eindeloos rondjes draaien binnen de muren zonder eruit te kunnen breken.

Mijn reisgenoot wilde een kijkje bij de auto in het dépot nemen en dat leek me prima, dan konden we meteen informeren of de sleutels al gearriveerd waren. Ik had de halve nacht wakker gelegen van de stress die nu wel zijn tol begint te eisen. Iedere morgen rollen we slecht uitgerust uit bed met de hamvraag: zullen we vandaag eindelijk kunnen vertrekken? Aangezien er geen bericht was en we niets beters te doen hadden bestelden we bij de receptie een taxi om ons naar het dépot te brengen, maar die vermaledijde chauffeur zette ons bij het verkeerde adres af. Echter, de situatie zou in de loop van de dag nog veel absurdistischer worden. Dan maar weer een taxi gebeld, die chauffeur sprak weliswaar een paar woorden Duits, maar tellen tot dertig kon hij blijkbaar niet, want “Nummer vierundzwanzig” deed geen belletje bij hem rinkelen. Het enige wat hij begreep was “Avion shopping mall”, dus lieten we ons daar maar afzetten, aangezien het dépot daar niet ver vandaan was. Ik zeeg op het grasveldje voor de Mc Donalds in de schaduw van de boom neer terwijl mijn reisgenoot zich per bus naar het dépot begaf. Niet veel later was hij terug met het heugelijke nieuws dat de auto zich daar daadwerkelijk bevond, maar het slechte nieuws was dat de sleutels er nog niet waren en waarschijnlijk pas maandag zouden komen. Geweldig, nu moesten we een herberg zoeken voor het weekend, mits niet alles al volzat vanwege dat festival. Ik installeerde me in de Mc Café terwijl mijn reisgenoot bij het hotel tegenover de shopping mall ging informeren. Goddank kwam hij terug met het goede nieuws dat hij in het hotel op de computer een boeking bij een ander hotel had kunnen maken. “En ik heb een idee,” zei hij enthousiast, “als we nu eens naar de Avis op het vliegveld gaan en daar om een vervangende auto vragen? Kunnen we in het weekend nog wat sightsee-en in de omgeving.”

Zo gezegd zo gedaan, de bus in, de bus weer uit, in de glimmende vertrekhal een eeuwigheid wachten, want natuurlijk was het loket op dat moment onbemand, om uiteindelijk te horen dat er geen auto beschikbaar was. Weer de bus in terug naar de shopping mall om kleding te kopen, want voor het weekend werd een temperatuursdaling van bijna 20 graden voorspeld. Dan moesten we toch een trui en een lange broek hebben. Vervolgens een ellenlange busrit naar het hotel ergens aan het andere einde van de stad. Onderweg zag ik een billboard met cyrillisch opschrift, het enige wat ik ervan begreep was de slowaakse site die er in latijns schrift onder vermeld stond: www.ikbegrijphetniet.sk. Mijn reisgenoot, die wel Cyrillisch kan lezen en een beetje Russisch begrijpt, vertaalde het als: Bezetters, ga naar huis. De jonge vrouw tegenover mij vertelde in het Engels dat het sloeg op het neerslaan van de Praagse Lente op 21 augustus 1968. Ze was verrast dat mijn reisgenoot de vertaling kon leveren. “O, staat dat er echt? Ik zou het zelf niet weten, hoor, ik begrijp geen Cyrillisch.”

Verder ben ik wel degene die het Slowaaks moet ontcijferen. Ik begin er al aan gewend te raken, zo moeilijk is dat niet als je Servokroatisch kent. Van de slowaakse y moet je een i maken en van de ch een h. Verwarrend is wel dat somminge woorden hetzelfde geschreven worden, maar een andere betekenis hebben, zoals in het Nederlands en het Duits. Zo las ik gisteren in het museum het opschrift bij een schilderij van Filla dat luidde: “Bude vojna bude”, wat in het Engles werd vertaald als: “War will come, it will.” “Bude” is in het Servokroatisch ook een toekomende tijdsvorm, maar “vojna” is militair of soldaat en oorlog is “rat”.

Voor de voordeur van het hotel raasde een snelweg, het gebouw leek op een Betonklotz uit de DDR, de balie op de receptie van een apparatsjik. Lang hield ik het er niet uit, want luttele minuten later stierde ik alweer naar buiten, waar ik van pure frustratie een terrastafeltje omver trapte en vervolgens mijn heupflesje slivovica aan de lippen zette om te kalmeren. Geen plaats voor deze uitheemse tante zonder papieren in de herberg. Mijn reisgenoot mocht er wel in omdat hij zijn rijbewijs kon overleggen, maar ik had niks. De DDR-secretaresse meende doodleuk dat we dan maar naar de ambassade moesten voor een vervangend paspoort, dat daar op dit tijdstip – acht uur ’s avonds – heus nog wel iemand aanwezig zou zijn. Waarop mijn reisgenoot had gerepliceerd dat ze dan maar de politie moest bellen, zodat we tenminste voor de nacht een dak boven ons hoofd zouden hebben, maar dat weigerde ze. Het enige waartoe ze bereid was was een taxi bestellen. “En betaalt zij die dan soms?!” brieste ik.

Maar de taxichauffeur Josef (“Call me Joe”) bleek niet de beroerdste. “Pfff,” wuifde hij, “papieren! Ik rij voor hotels, ik weet wel een plek waar ze niet naar papieren vragen.” Binnen een mum van tijd had hij het geregeld, weliswaar voor 99 euro per nacht en ver buiten de stad, maar we waren niet in de positie om eisen te stellen. Onderweg beklaagde hij zich dat het leven door toedoen van de EU zo duur was geworden terwijl de salarissen ver achterbleven. “Het is hier net zo duur als in Oostenrijk,” fulmineerde hij, “terwijl een gemiddeld maandsalaris duizend euro bedraagt.”

“Dat is bij ons uitkeringsniveau,” merkte mijn reisgenoot op.

“In Nederland is alles sinds de euro onbetaalbaar,” schamperde ik.

“Ja goed, maar de salarissen zijn ook dubbel zo hoog,” meende Josef.

“Niet voor iedereen,” meende ik. “Wat betaal je hier nou aan huur?”

“Zo’n 180 euro in de maand.”

“Kijk aan,” zei ik triomfantelijk, “voor mijn miezerige tweekamermansarde moet ik al 550 ophoesten.”

“Er zijn hier anders genoeg shopping centers,” zei mijn reisgenoot.

“Ja, maar geen hond die het geld heeft om te winkelen.”

Joseph call me Joe

Dit is het land van winkelpaleizen, belevingsbunkers

voor het hele gezin. Maar geen plek om te slapen of te blijven

als je niet tussen dozen gevonden wilt worden

in een verpakking die de jouwe niet is. De opschriften

worden als in een kinderboek omgeslagen toen je leerde lezen.

Je bent weer dat kind in die zandbak die de wereld was

zonder papieren, maar toen waren er bezorgde ouders

die met je opreisden. Nu trek je van herberg naar herberg

en is het duimen draaien tot je wordt toegelaten. Soms

blijft de deur op slot, maar reddende engels en dravende prinsen

zijn overal, je moet ze alleen even bellen. De DDR-secretaresse

piept precies de juiste op die de stad als zijn broekzak kent.

Joseph call me Joe rijdt je naar een oase voor de nacht.

Je wijst naar de verlichte koopkamers, hij haalt de schouders op.

Wat is het nut van consumentisme als je geen geld hebt

alleen maar een hoofd om neer te leggen.

Zaterdag 25 augustus

We hebben een compleet tweekamerappartement toegewezen gekregen. Toen ik vanochtend mijn hoofd uit het raam stak, zag ik een straat met telefoonpalen en een paar huizen, daarachter niemandsland. De lucht was kwikgrijs, goddank was de jubelende zon gesmoord. En op de TV was zowaar HRT1 en HRT2 te krijgen, zodat ik ook nog wat Kroatisch kon volgen. Wat zei de publieke omroep? Noodweer aan de dalmatische kust met windstoten en slagregens. Maar we zouden niet naar de dalmatische kust, maar naar Osijek in het oosten, dat ik steeds meer begon te missen.

Wat nu te doen? De binnenstad is drie kwartier met de bus en doorzakken zal er niet bij zijn, want het vervoer naar deze uithoek zal er wel vroeg mee stoppen. Dus werd het wéér een shopping mall, waarvoor we maar twintig minuten in de bus hoefden te zitten. Dit winkelcentrum was wat sfeervoller en beter toegerust met kinderspeelhoeken, café’s, Konditoreien, zelfs fitnessapparaten en een bioscoop. Eigenlijk was de dag met boodschappen doen, boekwinkels afstruinen en cappuccino drinken zo om. Maar ook hier opvallend weinig volk voor op een zaterdagmiddag.

Zondag 26 augustus

Vandaag besloten we om de bus te pakken naar de burchtruïne in Devin, aan de tweesprong van Donau en Morava. De zon brak alweer door, maar er stond nog wel een verdraaid frisse wind. De ruïne staat bovenop een klif, hij is ook al eens door Filla of Fulla vereeuwigd, ik weet niet meer wie van de twee. Slowakije vormde altijd het front tussen Hongarije en de Turken en de burcht was een goed uitkijkpunt. In 1809 werd hij door de napoleontische troepen opgeblazen. Er was een museumpje bij met een adequaat overzicht van de slowaakse geschiedenis. Nu snapte ik ook wat “the eights” wil zeggen: alle belangrijke jaartallen in de slowaakse geschiedenis worden gemarkeerd door het getal acht, zoals 1848 (het revolutiejaar), 1918 (de oprichting van Tsjechoslowakije), 1948 (de communistische revolutie), 1968 (Praagse Lente), 1989 (de omwenteling).

Buiten, bij de 55 meter diepe, middeleeuwse put raakten we aan de praat met een jonge kunsthistorica die honderduit vertelde. Ze vertrouwde ons toe dat de National Gallery momenteel helaas “under construction” is, maar dat er normaal gesproken een grote collectie van 17e eeuwse nederlandse schilders te bezichttigen is. “You should know that we conserve your art very well,” voegde ze eraan toe. Ze merkte ook op dat er veel buitenlandse toeristen naar de burcht komen, helaas relatief weinig Oostenrijkers. Het was mij in de stad ook al opgevallen dat je vrij weinig Oostenrijkers tegenkomt, hoewel je toch een toestroom van Wiener zou verwachten. Logies, openbaar vervoer en boeken zijn hier toch stukken goedkoper dan in het peperdure Wenen. Ik weet het aan het Ijzeren Gordijn in de hoofden en de kunsthistorica was dat met me eens. De Slowaken hebben sowieso een veel hechtere band met Tsjechië dan met Oostenrijk, met alles is de blik vooral naar het veel verdere Praag gericht. Wat een scheiding van een halve eeuw kan bewerkstelligen…

We liepen nog even naar de vestingsmuur om het uitzicht te bewonderen, dat flakkerende lint dat onder ons door stroomde, en liepen met de ondergaande zon in de rug naar beneden. Bij een uitspanning klappertandend op het terras koffie gedronken en toen het donker werd, kelderde de temperatuur nog verder. In het hotel was geen eten meer te krijgen, nog wel in de bar om de hoek. “Ik kan een pizza voor jullie bestellen,” zei de barman laconiek. Waarom ook niet, die paar gluten zou ik wel overleven. Terug in het appartement installeerde ik me weer voor de TV. In Kroatië was het nog steeds hondenweer.

Maandag 27 augustus

Het lieve leven is weer begonnen. Na een toch wel aangenaam weekend werd ik vanochtend met buikpijn wakker. Een slecht teken? Dat bleek wel, want nu was het pakketje met de reservesleutels weer zoekgeraakt. Het lijkt alsof alles tegenzit, alsof het niet een keer mag meezitten. Ik had inmiddels de hoop opgegeven en mijn reisgenoot was een zenuwinzinking nabij. Nadat ik een tijdje machteloos had staan stampvoeten op de parkeerplaats bij het hotel werd mijn reisgenoot teruggebeld door ene Patrick – eindelijk eens iemand die onze klacht serieus nam. Hij vond het niet kunnen dat we hier al een week vastzitten en besloot ter plekke dat de auto opengebroken moet worden. Daarvoor moest wel het een en ander in gang gezet worden, dus wachten maar weer. We zegen op het terras neer voor een kop koffie. Ik probeerde wat te lezen, maar kon mijn aandacht er niet bij houden. Resoluut stond ik op. “Ik ga een stukje lopen,” zei ik tegen mijn reisgenoot. Ik zwierf wat door lege straten tot ik bij een bospad langs een rivier kwam en besloot om dat een eindje te volgen. Het was inmiddels al best weer warm en de zon stak. Het was hier best mooi, maar ik was te onrustig om het op me te laten inwerken, bovendien kon er ieder moment nieuws van de Patrick komen. Ik keerde om en liep dezelfde weg terug. Bij het hotel trof ik alles bij het oude aan. De tijd kroop voorbij, het geplas van het fonteintje bij de vijver werkte me op de zenuwen. Door de warmte en de inspanning van de wandeling zat ik weer onder de rode bultjes, daar kwam even later buikpijn en een hevige aanval van diarree bij. Stress of toch de gluten in de pizza van gisteravond?

Het duurde uren voordat Patrick weer belde. Hij adviseerde om toch maar weer een onderkomen voor de nacht te regelen omdat het niet zeker was of de auto vandaag nog opengebroken zou kunnen worden. Terug naar het appartement dan maar weer en vervolgens met de bus naar de stad, op zoek naar een internetcafé om mijn boeking voor vandaag en wellicht ook morgen in Tuzla te annuleren. Als je langer in een stad verblijft, ontdek je steeds meer dingen, zoals boekhandels, die we eerder met geen lantaarntje konden vinden. Een grote boekwinkel met comfortabele zithoeken, wat mij wel goed uitkwam, aangezien ik weer een nieuwe aanval van buikkramp voelde opkomen. Plotseling belde Patrick weer. We moeten morgenochtend om elf uur bij het dépot zijn en als het goed is, wordt de auto dan opengebroken. We vierden het met een copuleuze, authentiekslowaakse maaltijd bij het restaurant naast het café met de expo over de Fluwelen Revolutie.

Dinsdag 28 augustus

Stipt om elf uur waren we bij het dépot. Dat was precies het juiste woord voor de bouwkeet met een graafmachine ervoor, die alleen over een wiebelige plank te bereiken was. Binnen was alles verlaten. O nee, dacht ik, als je denkt dat het niet meer erger kan, wordt het tóch nog erger. Een oudere heer op kantoor was bereid om degene, die over het intikken van de ruit ging, te bellen. Ik zag ons alweer de hele dag op dat vlondertje voor de bouwkeet bij de graafmachine zitten verbijten met halfnaakte kerels die mij al te opzichtige blikken toewierpen. Of was het mijn vuurtorenhansopje dat het effect van een rode lap op de stier op hen had? Ik wierp ze een vuile blik toe en een van hen kroop in de graafmachine en liet het ding onder de aanwijzingen van de anderen omslachtige rondjes maken.

Eindelijk kwam er dan goddank iemand, die echter geen woord Engels of Duits sprak. Ik deed een poging om zijn Slowaaks te volgen, maar werd daarbij afgeleid door mijn reisgenoot die steeds “Wat zegt ie nou?” in mijn oor toeterde. De man plakte een telefoon aan zijn oor en overhandigde die toen aan mijn reisgenoot die zo te horen te woord werd gestaan door iemand die Duits sprak. Over een half uur zou de monteur arriveren, dat was te overzien voor de duur van een kop koffie. Maar voordat het zo ver was stapte de man van daarnet weer de keet binnen, nu gewapend met een hamer. Hij gebaarde dat we hem moesten volgen. Bij de auto werden we voorgesteld aan ene Suzanne die het papierwerk deed, ze vulde een formuliertje in en keek toe hoe de man een doek tegen het raam drapeerde en een paar tikken met de hamer gaf. Het had geen enkel effect. “Double glass,” grijnsde ze naar ons waarop de man naar binnen liep om met een maatje groter terug te keren. Nu ging de ruit wel aan gruzelementen en de sloten werden tegelijkertijd opengeknipt. Eindelijk toegang tot de onneembare vesting! We doken als nijverige mieren op onze spullen om uit te zoeken wat we wilden meenemen. Wat neemt een mens toch een hoop op sleeptouw voor een vakantie! Al die kleren, schoenen, boeken, CD’s, toiletspullen, keukengerei – wat had ons bezield en waar moesten we het überhaupt laten? Hoe nutteloos en overdadig leek dit alles nu we een week met al onze spullen in een enkel rugzakje hadden rondgesjouwd! Het overgrote deel bleef dan ook in de (open) auto achter, we namen alleen datgene mee wat we konden dragen. Hopelijk zien kruimeldieven niets in al die waardeloze boeken.

Mijn reisgenoot parkeerde mij bij de Mc Café aan de overkant waarop hij naar de Avis op het vliegveld toog voor een vervangende auto. Hij was echter alweer terug net nadat ik mijn salade en nog voordat ik mijn koffie op had. “Vergeet het maar,” zei hij. “En morgen is het een feestdag, dan zijn ze dicht.” Hij zuchtte diep. “We moeten jou gewoon naar Bosnië zien te krijgen, misschien met het vliegtuig.”

De moed zonk me andermaal in de schoenen. En wat voor feestdag kan er nou helemaal op 29 augustus zijn? Dan maar weer terug naar hotel Tempus bij de Tesco, iets anders zat er niet op. Daar kon mijn reisgenoot tenminste online een auto voor donderdag reserveren. Dan kan hij me naar Tuzla brengen en kan ik daar vrijdag de bus naar Srebrenica nemen. Maar ik durf echt nergens meer op te hopen.

Woensdag 29 augustus

Het is vandaag de dag van Slowaakse Opstand tegen het fascisme in 1944. Klinkt toch wel interessanter dan Bevrijdingsdag, hoewel die ook op 8 mei gevierd wordt.

Het was weer een dag van wachten en omdat het onveranderlijk mooi weer is, dan maar zwemmen in het meer bij de camping en wat lezen in de schaduw van de boom in het best wel spannende “My cousin Rachel” van Daphne du Maurier. Lang geleden dat ik iets van haar gelezen heb, deze kende ik nog niet, maar er schijnt ook een film van te zijn. Enfin, ik beschik nu tenminste ook weer over mijn overige boeken, die waarschijnlijk grotendeels terug mee naar huis zullen gaan. Toen de zon begon te zakken, pakten we de tram naar de stad voor onze avondmaaltijd.

Donderdag 30 augustus

Toen mijn reisgenoot terugkeerde van de Avis, lag ik nog in bed. Hij was er in alle vroegte op uitgetrokken om de auto te regelen, maar bij terugkomst was zijn gezicht lang van weer een nieuwe tegenslag. “Het is haast onmogelijk om in dit land iets gedaan te krijgen,” verzuchtte de ridder tegen onzichtbare windmolens, wiens flegmatieke inborst inmiddels danig op de proef gesteld werd. “Dat zegt de Avis in Nederland ook. Dat ruitje hebben ze bij gratie Gods ingetikt.”

Punt was dat de huurauto enkel met creditcard betaald kon worden. Mijn reisgenoot gebruikt die normaal gesproken alleen voor reserveringen bij de Avis, maar heeft er nog nooit mee betaald en wist dan ook de pincode niet uit zijn hoofd. Hij kon wel een vervangende auto krijgen – dat moest dan vanuit Nederland geregeld worden – , maar de vraag was opnieuw wanneer. “Die Slowaken zijn trager dan stroop. En wanneer er een loket tussen zit, zijn ze helemaal nergens meer toe bereid. Als ik die auto zaterdag nóg niet heb, ga ik met de trein naar huis. Ik moet maandag tenslotte gewoon weer naar m’n werk. Laten we eerst maar kijken of we jou met het openbaar vervoer in Bosnië kunnen krijgen.” Hij klapte de laptop open en ik ging me onder de douche staan verbijten.

Het was een heel gezoek op het internet naar trein- en bustijden, maar eindelijk eindelijk hadden we dan halverwege de middag een route uitgestippeld met de juiste aansluitingen. Ik moest boemelen naar Wenen, van daar met de nachttrein naar Zagreb, met een overstap in Salzburg. Morgen om 12 uur met de bus naar Tuzla en zaterdag met de bus naar Srebrenica. De receptioniste van het hotel in Tuzla was niet verguld toen ik belde. “Eerst zou u maandag komen en nu is het vrijdag,” mopperde ze. Ik mat mezelf een smekende toon aan, zei dat het me ontzettend speet, maar dat we er echt niets aan konden doen.

Om vijf uur namen we de tram richting station. Daar deed zich bij het loket alwéér een probleem voor: ik kon alleen een enkeltje Wenen kopen, geen ticket voor de nachttrein naar Zagreb. “Dan moet je dat maar in Wenen kopen, je hebt genoeg overstaptijd,” zei mijn reisgenoot.

“Dan hoop ik maar dat er nog plaats is als ik het zo kort van tevoren koop,” gaf ik bezorgd.

“Als het niet lukt, ben je snel genoeg weer in Bratislava,” zei hij schouderophalend.

Het had me niet verwonderd als het daar daadwerkelijk op zou uitdraaien, dat Bratislava leek wel de lijm waarmee mijn kont zat vastgeplakt.

Na een kop koffie in de stationsrestauratie ging ik dan eindelijk op weg. Wat een opluchting om eindelijk weer de kilometers onder je te voelen wegglijden! Ook al piepte en knarste de boemel in de bochten en deed hij er meer dan een uur over. Maar het was gelukt, ik was in Wenen! Nu aan een kaartje naar Zagreb zien te komen. Dat ging gelukkig zonder problemen, al had ik enige moeite met de weense tongval van de lokettist en toen hij zich omdraaide naar zijn collega om iets aan hem te vragen, stond ik net zo hard met m’n oren te klapperen als in Bratislava. Nu kon ik tenminste echt op weg. Toen ik bij de interspar wat proviand insloeg, hoorde ik Slowaaks om me heen. Oostenrijkse spullen zullen wel sjieker en gewilder zijn, want reteduur. Blijf toch lekker in je eigen fijne goedkope land, zou ik zeggen. Het zal de aantrekkingskracht van de etalage op het westen wel zijn.

Op naar de nachttrein! Ik deelde een coupé met een nurkse Oostenrijker en een dame met een ongebruikt wijnglas met niks erin op de zitting naast haar. Na een tijdje stond ze op, pakte het wijnglas en liep de coupé uit. Volgens mijn reisplan moest ik in Salzburg overstappen, maar de conducteur maande me om tot Villach te blijven zitten. Of ik mijn aansluiting niet zou missen, de overstap is immers maar een kwartiertje? piepte ik. (Bij alles wat er al was misgegaan wilde ik natuurlijk geen enkel risico meer nemen.) “Kein Stress,” suste de conducteur, “Sie werden den Zug nicht verpassen, denn es ist der Gleiche.” Waarop hij me een ingewikkeld systeem van aan- en afkoppeling uit de doeken deed: na Salzburg ging de helft van deze trein (het gedeelte waar ik in zat) naar Venetië en de andere helft naar Zürich; in Villach werden de treinstellen uit München naar Zagreb eraan gekoppeld (en moest ik naar dat gedeelte verkassen) en in Ljubljana kwamen de treinstellen uit Boedapest er nog bij. Zo kun je heel efficiënt diverse trajecten uit de nissen van Europa laten samenkomen. Ik was allang blij dat ik me weer verstaanbaar kon maken en om hulp vragen als ik er even niet uitkom.

Hij wil weg ondanks lijm en licht

Dan ben je weg, de wereld ligt voor je open

als je eenmaal de Morava over bent, dit is ongekend

al moet je je reisgenoot achterlaten die in het moeras is

verzand, vastgekleefd aan klitteband. Ik word vooruit gezonden

misschien valt het mee, eenmaal vrij rijmt reis nog altijd

op paradijs en walmt de oriënt-express de romantiek

van velours en dames op stelen die wijnglazen vervoeren

zonder eruit te drinken. Agram ligt binnen handbereik

je moet alleen de nacht even openschuiven om de

pelinkovac op te kunnen snuiven en eindelijk geen

briefverkeer meer van stugge bureaucraten, maar een rivier

om over weg te varen. Als de vorst intreedt bind je

de ijzers onder om niet zonder reserves te zitten, want

dat is voor Joegotijden. Wij zijn beschaafd, je hoeft niet

te lijden als je er niet om vraagt. Je kunt jezelf losweken

van de lijm, dat heet eigen verantwoordelijkheid

of de hand aan zichzelf, maar voortdenderen kent geen respijt.

Jij bent als de nachttrein, hoe zou ik je van onoprechtheid

kunnen betichten? Je wilt alleen niet aan het licht terwijl ik

niets liever doe dan een schijnwerper op je te richten.

Vrijdag 31 augustus

Het was een nacht van afzien, zoals gebruikelijk in de nachttrein. Ik kan niet goed zittend slapen en al helemaal niet als mijn bed beweegt. Toch begon ik tegen twee uur in te dommelen, maar schrok op een gegeven moment verschrikt op omdat ik dacht dat ik eruit moest. Ik had me echter een uur vergist, maar ik had al mijn spullen al de coupé uitgetransporteerd, waar nu twee Aziaten in diepe slaap lagen. Dus zat ik nog maar een uur op het balkon te beschimmelen. Vervolgens moest ik een tijdje in de kou op het perron wachten en toen was ik inmiddels wel over mijn slaap heen. Wat te doen toen ik me weer in een goddank lege coupé had geïnstalleerd? Ik was klaarwakker. Dan maar lezen in Bridget Jones’s baby, dat ik ook in Bratislava had gekocht terwijl de zwarte ramen van lieverlee in de grijstinten van de vroege morgen oplichtten. Ik las het boek in één ruk uit. En ja, toen werd ik door slaap overmand, natuurlijk net voor alle grenscontroles bij Slovenië en Kroatië waarbij ik slaapdronken naar mijn paspoort graaide terwijl ik hoopte dat dit toch echt de laatste keer zou zijn. Toen de trein met een ruk tot stilstand kwam, schrok ik weer wakker. Verrek, dit was Zagreb al! Duizelend van de slaap sjorde is mijn spullen naar buiten en de stationshal in, waar ik veel te veel kuna’s pinde omdat ik er met mijn slaapdronken kop niet in slaagde de waarde van de kuna’s in euro’s te berekenen. Het was iets met gedeeld door zeven, maar wat gedeeld door zeven ook alweer? Met een diepe zucht ging ik op zoek naar de Tourist Information, waar ik nog een dappere poging waagde om me in het Kroatisch uit te drukken, maar dolblij was toen de juffrouw Engels bleek te spreken. Ik vroeg de weg naar het busstation. “You can take the tramvaj, but it’s only two blocks away,” meende ze. Dat klonk niet ver, maar met mijn bagage en in de warmte (het was pas half 10 ’s ochtends!) leek het een fata morgana. Een gelukje was dat ik nog tweeëneenhalf uur had om de bus naar Tuzla te halen. De juffrouw aan het kaartjesloket bleef stug Kroatisch praten, maar toen ik na twee keer vragen de prijs met mijn nog immer slaperige kop niet verstond (waar was de kassa die het bedrag in cijfers aangeeft?) smeekte ik haar wanhopig om het in het Engels te herhalen. Gek is dat, het lezen in die taal gaat steeds beter en op papier begrijp ik bijna alles, maar in het verstaan is het alsof mijn hersens te traag werken – of het ligt aan mijn oren, een beetje doof ben ik namelijk ook.

Ik at mijn boterhammen tegen een muurtje geleund, kocht in een kiosk van mijn overvloed aan kuna’s een kroatisch stripboek over beroemde vrouwen uit de geschiedenis en begaf me toen maar naar de bushalte. Ik had nog een lange tocht van zes uur voor de boeg. Natuurlijk was de bus vol, het was warm, ik was comateus moe zonder dat het me lukte om te slapen en het oponthoud aan de kroatisch-bosnische grens duurde lang. Ik was dolgelukkig toen ik eenmaal in mijn oude vertrouwde pension zat. Ik dumpte mijn bagage, trok mijn badpak aan, graaide een handdoek en een boek mee, als ik snel was, kon ik nog voor sluitingstijd een paar baantjes in het zoutmeertje trekken. Daarna een slivo, een visje en een wijntje en vroeg naar bed.

Zaterdag 1 september

En weer verder met de bus. De zigeunerjongen kwam deze keer heel brutaal op de balie zitten terwijl de lokettiste er niet van blikte noch bloosde. Ik heb hem maar het wisselgeld van het buskaartje – drie mark – gegeven. Hij was zo blij als een klein kind. Ach, anders had hij me toch niet met rust gelaten.

De taal gaat me inmiddels wat beter af, ik kon zelfs een hele volzin tegen de buschauffeur uitbrengen toen ik hem verzoch om me in Srebrenica bij het busstation naast het hostel af te zetten. Gedurende de rit probeerde ik maar weer eens de krant te ontcijferen. Journalisten weigerden om een persconferentie van Dodik bij te wonen omdat een collega in Banja Luka in elkaar was geslagen. Ze willen dat hun veiligheid gewaarborgd wordt. Ik nam aan dat het om journalisten uit de Federatie ging. Verder een interessant intervieuw met een psychiater, die Bosnië typeerde als een PTSS-samenleving, waarin mensen slechts twee kanten op kunnen: die van de macht en het eigenbelang, of die van de passiviteit en onverschilligheid. Maar bovenal constateerde ze wegkijken en de kop in het zand steken. Ze pleitte voor een “nationaal ontwaken” om de trauma’s bespreekbaar te maken. Wat een moedig en wijs appèl! Ze weet eveneens de starheid van de samenleving en de absolute macht van de politiek aan het na-oorlogse gebeuren. Tja, wat Bosnië nodig heeft is wat flower power, een fluwelen revolutie en Vergangenheitsbewältigung.

Vanavond liep ik wat door Bratunac en nog een stukje verder, het dorp uit. Ik kon niet al te ver afdwalen, want de lucht zag er behoorlijk dreigend uit. Het was een zaterdagavond zoals in alle agglomeraties van de wereld, het grappige is hier evenwel dat in de hoofdstraat de turbo en de techno uit de boxen schallen terwijl twee kilometer verderop de haan kraait en de herder zijn schapen laat grazen. Exact om half een wordt de muziek uitgedraaid en kun je een speld horen vallen. Gezeten op een muurtje sms-te ik nog even met mijn voormalige reisgenoot, die nu in een hotel in Mainz zijn intrek heeft genomen. Gisteren heeft hij een hutkoffer gekocht, die zo tjokvol zit met onze spullen dat hij bijna niet meer rolt. Maar de held heeft alles meegekregen, op de campingspullen en de cassetterecorder na.

Zuchtend begaf ik me weer in de richting van de techno. Ik at iets in een tent net buiten de decibellenzone en ach, waarom niet nog een drankje gepakt, voordeel van binnen zitten was dat het leeg en ruim was en je tegen de rug van de boxen aankeek. Ik had mijn eerste drankje nog niet op of de ober zette ongevraagd een slivo voor mijn neus. Hij wees naar de enige andere gast in het etablissement, die een heel eind verderop aan een tafeltje zat. Ik pakte mijn spullen op en koerste naar hem toe, onder dat beleefdheidspraatje kwam ik nu niet meer uit. “Jako govoris srpski,” prees hij. Jaja, die plaat is al grijsgedraaid en hier is Servisch de voertaal, die zich – afgezien van het schrift – in niets onderscheidt van Bosnisch en Kroatisch. Ze spreken hier niet eens de servisch-ekavische variant. Ivan vertelde een zielig verhaal, over zijn vrouw die in de oorlog door een granaat is gedood. Misschien was het waar, misschien ook niet, daar kun je hier nooit van op aan, hoewel iedereen – moslim, servisch, kroatisch of anderszins – wel een dierbare dode heeft. Ivan deed in ieder geval de massa-executies af als “moslimpropaganda”. Toen ik tegenwierp dat je toch moeilijk om al die doden op de begraafplaats in Potocari heen kunt, gooide hij bruusk geld op tafel en wilde in aller ijl vertrekken. Hij stond erop om me naar het hostel te brengen. “Don’t mention the war” was het absolute gebod gedurende de rit.

Zondag 2 september

Er verandert in Srebrenica met de regelmaat van de klok toch wel het een en ander. Er was een brede stoep voor het warenhuis aangelegd, de nieuwe bestrating (waar vorig jaar al aan werd gewerkt), een spiksplinternieuw sportveld, een kinderspeelplaats.

Ik was in de drukkende hitte op weg naar Munevera, maar had eerst dringend koffie nodig, want Mama Boza was deze keer niet met het bosnische koffiesteelpannetje naar buiten gekomen, enkel om de hond tot stilte te manen, toen die agressief tegen me begon te blaffen. Natuurlijk zat in de stad alles hermetisch op slot, het was immers zondag. Dan maar naar pansion Misirlije gelopen, dat was bij weer en wind open, maar nog een flink eindje tegen de hucht op. Doorweekt kwam ik aan. Al snel kondigde de boosdoener zich aan: onweer. Wel, ik zat inmiddels hoog en droog op het terras achter mijn koffiekannetje en onder de parasol. In het pension heerste een nerveuze bedrijvigheid, wat wellicht op de spoedige komst van een grote groep gasten duidde. Even later arriveerden er een paar mannen. “My name is Arjen, the rest of my organization will be here in about an hour,” hoorde ik een van hen zeggen, maar onderling spraken ze Duits. Ik was, ondanks de koffie, te versuft om er aandacht aan te besteden, tot ik het woord “holländisch” hoorde vallen en toen moest ik deze Arjen wel aanspreken. Hij maakte deel uit van de lichtensteinse delegatie van Hilti die huizen in Srebrenica bouwt. Een paar jaar geleden had ik in het pension ook al een stel Oostenrijkers ontmoet die zich daarmee bezighield. “Dat was in 2014,” beaamde Arjen. “Toen deed onze organisatie dat voor het eerst.”

Niet veel later arriveerden de Oostenrijkers en de Duitsers en werd het een dolle boel tot men aan tafel schoof en ik me in het inmiddels gevallen donker uit de voeten maakte. Ik durfde niet over het wankele stalen bruggetje over de rivier en liep om, maar toen ik hopeloos verstrikt kwam te zitten in struiken met klauwende brandnetels, gaf ik het op. Het huis van Kemal was in donker gehuld, evenals dat van Fadila. Boven de bergen was het alweer stevig aan het weerlichten. Eindelijk vond ik een kroeg die wel op zondag open was en waar ik – alweer onder het genot van een slivo – de bui kon afwachten.

Maandag 3 september

Toen ik bij de kapper vandaan kwam, barstte er een geweldig onweer los. Schielijk schuilen onder een afdak voor de wolkbreuk en zodra het minder werd naar de Dom Kulture voor koffie en een krant. Die meldde dat er geen schot zit in de EU-onderhandelingen met Servië: Kosovo wordt niet erkend en Bosnië blijft opgedeeld. Dat zijn en blijven de onwrikbare standpunten van het servische hemelvolk. Op Amsterdam CS zijn twee amerikaanse toeristen verwond door een Afghaan met een mes.

Toen ik bij Aleksandar informeerde naar Kemo en Omer, zei hij dat hij ze al een week niet meer had gezien. Het gaf ook niet, beter maar geen bacchinale uitspattingen meer.

Ik beklom het pad dat de vluchtende mannen in juli 1995 gingen. Boven hoorde ik iemand zingen, ik vroeg me af of de minnaret nu alwéér aanstond, maar het gezang was afkomstig van een oude bekende: Laki. Hij nam me mee naar zijn blokhut waar we wat praatten en over de bergen uitkeken. Het was wel zo handig dat hij een mondje Duits sprak, al was dit alleen bedoeld voor als ik er zelf in het Bosnisch niet meer uitkwam, want kennelijk vond hij dat ik de taal zo veel mogelijk moest kunnen volgen door op een dociele manier te praten: langzaam, duidelijk articulerend en met veel handgebaren. Hij stelde voor om die avond iets in de stad te drinken, ik opperde het Dom Kulture. “Liever niet,” zei hij, “daar wordt alcohol gedronken en praten de mensen over slechte dingen. Vroeger had ik twee obsessies: vrouwen en drank. Ik trok door heel Europa voor optredens, maar dat is nu voorbij. Ik ga wel over twee weken weer voor een paar maanden naar Wenen, waar ik tijdens de oorlog heb gewoond. Laten we maar naar het restaurant in de Robna Kuca gaan, daar kun je ook wat eten.”

Daarop vervolgde ik mijn wandeling, want ik wilde ook nog bij Munevera langs. Toen ze de deur opende, stak ze meteen van wal: ze had gloeiendhete koffie over zich heen gekregen en haar hele bovenbeen verbrand. Het had zelfs in het gips gezeten, ze liet me de foto’s zien en het zag er inderdaad vlak na het ongeluk gruwelijk uit. “Nesreca,” meende ik met een scheve glimlach nadat ik had verteld wat ons in Bratislava was overkomen – dit was wel de zomer van de pech en de ongelukken.

Ik kon niet zo heel lang blijven omdat ik om acht uur met Laki had afgesproken. Ik was iets te laat, de ober zei dat hij net vijf minuten weg was. Zozo, een punctuele Bosniër die zich niets aantrekt van het bosnische (drie)kwartiertje. Toen zei hij dat het restaurant ook al gesloten was. Prima, ze hadden er toch alleen maar glutenbommen van pizza’s. Ik slenterde een beetje doelloos rond, passeerde een nieuwe tent tegenover de moskee en zag Laki daar zitten. Men serveerde er alleen kipfilet met friet en een rijsprakje en doperwten, maar dat was precies goed voor mij. We hadden ons eten koud op of de TV werd aangezet en de aanwezige mannen gingen er eens goed voor zitten. “Belangrijk programma?” informeerde ik.

“Op 3 oktober zijn er verkiezingen,” antwoordde Laki. Wat een happening: één kopstuk dat drie kwartier de tijd krijgt om zijn opvattingen te ventileren en de tegenkandidaten aan te vallen/zwart te maken. En die mannen al die tijd geïnteresseerd luisteren alsof het de toespraak van een president betrof. Onze westerse ADHD’ers waren allang afgehaakt en hadden doorgezapt naar een andere zender.

Laki stapte al halverwege op waarna ik me op de boekenkast in de hoek van het etablissement stortte. Er stonden zelfs een paar dichtbundels tussen! Verder boeken over Srebrenica, over de wederopbouw, de terugkeer van de vluchtelingen, in één boek zelfs een essay van Chris Keulemans over het “hollandse trauma”. Hij stelt daarin o.a. dat de Dutchbatters zich van meet af aan superieur opstelde tegenover de lokale bevolking, die ze smerig vonden en vonden stinken – wat Hasan Nuhanovic in zijn boek “Srebrenica under the UN-flag” eveneens opmerkt. Het was een behoorlijk kritisch stuk ten aanzien van de hele nederlandse politiek en mentaliteit. Op het eind stelt hij dat NL helemaal niks meer om Srebrenica geeft omdat het genoeg lokale problemen heeft, met de “eigen” moslims voorop. Dat het een in zichzelf gekeerd land is geworden. Een scherpe observatie.

Een dag om beter te begrijpen

Het is een goede dag om mijnen te ruimen

de grens over te steken. We waren al te lang

van elkaar vervreemd en woorden maken kloven wijder.

Taal is geen excuus, leg me aan het infuus

van jouw geleden tijd om je beter te begrijpen.

Het is een gewone dag in de enclaves die we zelf

over ons hebben afgeroepen. De troepen zijn allang

afgetaaid, het enige gebrul komt van de geladen

atmosfeer en van de kopstukken op TV valt het café stil.

Er zijn kwade plekken waar mensen komen om te praten

om de regen tot striemens toe te laten zwiepen op

toch al open huiden. Ik neem de weg terug naar jou

ik bied je een toekomst aan, maar je geeft me slechts dood.

Op de berg laadt Laki onbezonnen water in.

De oorlog is voorbij, maar de omstandigheden even guur

en de sleutel van zijn deur nog altijd zoek.

Dinsdag 4 september

Vandaag vijf uur in het museum in Potocari doorgebracht en nog niet alles gezien. Nou ja, bijna alles, op één ruimte na. Er is nogal wat om te doen geweest: de kritiek luidde dat het over de hoofden van de mensen heen is bekokstoofd (de lokale bevolking alsook de bosnische diaspora) en dat de focus op Dutchbat ligt. Dat laatste is zeker waar, maar het museum wil óók het verhaal van Dutchbat op de compound in kaart brengen. Dat gebeurt zeker wel op een kritische manier, zoals in het filmpje met de amerikaanse militaire analist die stelt dat het toch militairen waren die – ondanks de slechte bewapening – toch wel iets meer hadden kunnen uitrichten. En dan wordt ook goed zichtbaar hoe Karremans er in het onderhoud met Mladic bijstaat: als de eerste de beste geschoffeerde schooljongen met hangende schouders en terneergeslagen blik.

Altijd te laat om te verdedigen

Ik ben maar een simpele soldaat, ik ben altijd te laat

met begrijpen, ik weet hoe ik een geweer bedienen kan

en voelde me veilig genoeg onder dat grote dak

niet om te biljarten maar om te overkoepelen.

Hoe kan ik mijn grondgebied verdedigen als onze

commandant met opgetrokken schouders en hangende

snor staat? Met de hoop heeft ze ook haar leven begraven.

Dat wist ik niet toen de fanfare langs mijn oor raasde.

Nee, ik hoor niets meer, de muziek is gewoon te luid

de stemmen te schel. Ik verlang naar een zoetgevooisde

bard die het rumoer verzacht. Ik hou het hart

op de juiste plek opdat het niet te veel afdwaalt

naar vijandelijke linies. Maar waar vind ik de vijand?

Patrouilleert hij binnen de eigen gelederen?

Stank komt mij toe, geef mij een loopgraaf

iets om te verdedigen, iets wat mijn dood de moeite

waard maakt. Ik heb niets, net als de ontheemden

alleen maar trauma’s die zuigen als parasieten

de lijken die getuigen, die mij om de slaap brengen

waar met jouw bloed wordt geproost. 

Woensdag 5 september

En toen moest ik alweer uit Srebrenica vertrekken. Mama Bosa liet me vanochtend een foto van haar kleinkind zien. Als ik het goed begrepen heb – maar daar kan ik in deze taal nooit zeker van zijn – woont de vrouw van Milos met het kind in de buurt van Hamburg. Geen idee of ze Duitse of Bosnische is, of ze gescheiden zijn of niet, het kind is in ieder gaval pas acht maanden oud.

Daarna bracht ik een bezoekje aan Munevera. Toen ik op de terugweg langs Mile’s kroeg kwam, realiseerde ik me dat ik Mile niet eens gedag had gezegd. Ik had gisteravond nog een wijntje bij hem willen drinken, maar het liep weer eens anders. Toen ik het restaurant in Bratunac, waar ik had gegeten, was uitgelopen, kwam ik er na een paar honderd meter achter dat ik mijn boodschappentas en de paraplu was vergeten. Een attente heer kwam me al achterna gerend en ik was niet zo goed of ik moest een drankje van hem aannemen, maar net toen we ons hadden geïnstalleerd, wenkte een man in de andere hoek van het etablissement mij. “Nederlands?” riep hij. Hij heette Joska, woonde in Gouda en werkte in Waddinxveen als jurist. Hij begon me in recordtempo dronken te voeren (weliswaar wijn met spuitwater) en dat had me moeten alarmeren. Natuurlijk was het al snel “je bent een mooie vrouw” en niet veel later wilde hij me mee hebben naar zijn huis verderop in de straat. “Dan halen we morgen je spullen in het hostel op, zeg maar hoe laat, en breng ik je vervolgens naar Sarajevo, daar heb ik ook een huis.”

En toen ik begon tegen te stribbelen: “Je kunt me vertrouwen. Is het soms moeilijk voor je om op een spontaan voorstel in te gaan?”

Jezus, ik heb het zo vreselijk gehad met die kerels, dacht ik. Ze zeggen allemaal dat ze te vertrouwen zijn, maar uiteindelijk draait het toch op sex uit. Volgens Jasko was het niet normaal om in Bosnië als vrouw alleen rond te lopen. Dat maakt mij toch zeker nog geen loslopend wild! Bovendien sloeg de dronkenschap nu met een mokerslag toe en dan kan eer van alles gebeuren. Dus sloeg ik zijn voorstel beleefd af. Hij was nog wel zo netjes dat hij me door de ober (zijn bediende, hij was de uitbater van deze tent) naar het hostel liet brengen.

Inmiddels bevind ik me in een hostel in Sarajevo, waar eigenaresse Miki als een moeder over de toeristen en ander pluimvee waakt. Veel Arabieren – Irakezen en Syriërs – en een oudere Bosniër, die al 33 jaar in Zürich woont. Er is een gemeenschappelijke ruimte als een wachtkamer, waar iedereen dicht op elkaar zit om te roken, TV te kijken en woorden met elkaar te wisselen. Dat ik mijn notities maak blijft natuurlijk niet onopgemerkt. Mensen zijn overal en altijd nieuwsgierig naar wat ik opschrijf, zelfs in deze transparante Facebooktijden.

“We zijn hier één grote familie,” verzekert Miki me. Zelf spreekt ze een aardig woordje Duits omdat ze acht jaar in Braunschweig heeft gewoond. “De jongeren hier houden me jong,” glimlacht ze. Haar man is hoofd toerisme in Sarajevo, daarom is ze teruggekomen. “Aber ich hatte so eine schöne Zeit in Braunschweig,” mijmert ze.

Donderdag 6 september

Er blijken nogal wat vluchtelingen in het hostel te verblijven, dan vang je best heftige verhalen op. Bijvoorbeeld van een koerdische Turk die werd opgepakt door de kroatische politie: 500 euro afgetroggeld, smartphone vernietigd. In een busje met Pakistanen naar niemandsland hoog in de bergen vervoerd en er daar uitgeschopt, zonder iets op zak. Op mijn slaapzaal verblijft een vierkoppige syrische familie, die één stapelbed met elkaar deelt. Maar ook een jonge Duitse uit Berlijn, die in een oude Lada de hele Balkan doorkruist. Ze is bepaald niet te spreken over het duitse vluchtelingenbeleid, waarover alleen maar wordt gebakkeleid in plaats van concrete oplossingen geboden. “Duitsland is geen goed land voor vluchtelingen, de omstandigheden zijn erbarmelijk.” Ik zei maar niet dat in NL vluchtelingen en bijstandtrekkers als criminelen worden behandeld en arbeidsongeschikten als melaatsen. Evenmin dat men gevangenisboxen met illegalen rustig laat uitbranden. De Bosniër uit Zürich beklaagde zich erover dat hij in Zwitserland pas op z’n 63e met Frührente mag. Wat een heilstaat als je bedenkt dat in NL inmiddels iedereen moet doorbuffelen tot 67 jaar en drie maanden.

Vanmiddag heeft gids Jasmin me naar het tunnelmuseum gereden. Het was een bliksembezoek omdat hij nogal lang op zich liet wachten en de rit heen en terug duurde langer dan het bezoek zelf. Maar daardoor kon ik in de auto een lang gesprek met hem voeren over het beleg van Sarajevo en de huidige situatie in Bosnië. Wat zijn opmerkelijkste herinnering aan de oorlog was? “Dat de kinderen in de winter ski’s onderbonden. In de zomer werden levensmiddelen per fiets vervoerd, in de winter per slee. De tunnel is in het uiterste geheim aangelegd, acht maanden lang wisten de Serven er niets van, maar uiteindelijk natuurlijk wel, want ze hadden hun spionnen in de stad.”

Zijn familie van moeders kant was uit Srebrenica afkomstig. “Sommigen zijn teruggegaan, sommigen zijn naar Sarajevo verhuisd en anderen naar het buitenland, om te vergeten.” En over de politieke situatie in Bosnië: “Wij hebben geen maffia, wij hebben onze politici. Die controleren alles. De jounalist die laatst in Banja Luka is mishandeld, dat was omdat hij onderzoek deed naar corruptie én naar de dood van de zoon van een lokale politicus, van wie door de politiek wordt beweerd dat hij een natuurlijke dood is gestorven, maar iedereen weet dat het zelfmoord was. Er is hier genoeg geld, maar het verdwijnt allemaal.”

“Steken ze het dan in eigen zak?”

“Alles gaat op aan de administratie. De bureaucratie is gigantisch, kun je nagaan, met drie presidenten.”

Ik vertelde hem van ons avontuur in Bratislava waarop hij natuurlijk met de typisch bosnische oplossing kwam: “Tik die ruit zelf in, bel de politie en zeg dat iemand heeft geprobeerd om de auto open te breken.” En om weer naar Bosnië terug te keren: “Veel mensen trekken hier weg omdat ze niet meer kunnen leven in een land waar niets verandert. Ten behoeve van de toetreding tot de EU verzinnen onze politici wel weer nieuwe mooie verhaaltjes. Dat is de trieste realiteit.”

Met een roos in het asfalt

Er lopen slechts oude mannen rond, krom genoeg

om door tunnels te kunnen kruipen. Aan de ene kant

het staal, aan de andere het ontvlambare hout voor als

de kou je te veel wordt. Geen spaander wordt gespaard

en op een slee kun je beter glijden, de vijand voorblijven

als wapens en verbanddozen worden aangeleverd.

Je moet als vrouw niet alleen op pad, zegt hij

want het zijn niet alleen de granaten die ontploffen

die rozen in het asfalt planten. Het is de kloof

die dictatuur van heers en verdeel en geen munitie

om mee te praten. Voor mij gaat hij terug naar het zwart

van die hondsdagen. Het is niet genoeg, het is nooit

genoeg als geloof, hoop en liefde op het spel staat.

Door de dood ingehaald kruip je met de gebochelden

op door tunnels en arsenalen, kwijt wat er op je wacht

en deze bloedrozen hebben doornen noch bladeren.

Vrijdag 7 september

Ik had er al zo’n voorgevoel van: de bus kreeg panne, vlak voor Zagreb. Iets met de motorontsteking. De chauffeurs openden de achterklep, bekeken het motorblok peinzend en bevoelden wat draadjes. Volgens goed Balkangebruik dromden alle aanwezige mannen eromheen om hun licht op de zaak te laten schijnen. Misschien was het ook wel een kwestie van het systeem opnieuw opstarten, niemand wist iets. Of sprak te minimalistisch Duits om het mij te kunnen uitleggen. Wij vrouwen groepten bijeen op een verschroeid grasveldje en wachtten af. Na zo’n drie kwartier sloeg de motor weer aan en toen was het de bus inhollen en meteen de vaart erin voordat de motor het op een pruttelen zou zetten. De Schengencontrole was de volgende horde: alle bagage in die propvolle bus, tot en met het kleinste handtasje, moest door de scanner.  Ik zag tot mijn schrik dat we al meer dan twee uur vertraging hadden. Zou ik mijn aansluiting in Essen dan nog wel halen? Maar de chauffeurs waren kanjers, al die bagage in- en uitladen en ons tussen de bedrijven door ook nog van koffie voorzien. Bij de tweede stop siste een medepassagier me in het voorbijgaan toe: “Schöne Frau.” Daar gingen we weer. Ik maakte een wegwerpgebaar en deed alsof ik hem niet had gehoord. Hij heeft de verdere reis geen woord meer met me gewisseld. De bus was propvol, wat de nachtrust niet echt bevorderde. Naast me zat een vrouw, die enkel een paar woorden Duits sprak en ik had natuurlijk in mijn gebrekkige Bosnisch iets van een gesprek kunnen aanzwengelen, maar ik had er geen puf voor. Ik had de afgelopen dagen al zoveel gesprekken gevoerd dat ik uitgeluld was. Liever bladerde ik in alle rust wat door de krant en las in een boek hoe jonge vrouwen vlak na de oorlog hun leven in Srebrenica weer probeerden op te bouwen. Toen mijn ogen moe werden, staarde ik met muziek in mijn oren naar het wegglijdende asfalt en in de koplampen van de tegenliggers. Ergens tussen Karlsruhe en Frankfurt moet ik toch zijn ingedut.

Zaterdag 8 september

De kanjers van de Flixbus hebben me ondanks de vertraging toch op tijd in Essen afgeleverd. Daar werd ik overgedragen aan de zorg van een duitse buschauffeur met een kale scheden en een zilveren baard. Het valt me op dat die bussen op dit traject voornamelijk bestuurd worden door pensionados, die zich als vaderfiguur voor de lokale ontheemde en drugstoeristen opwerpen.

“Nur ein Stück Handgepäck,” zei dit exemplaar streng bij de kofferruimte en had voor het gemak maar vast mijn plastic tas met proviand apart gehouden.

“Nein, ich brauche diesen,” gaf ik, wijzend op mijn schoudertas.

“Den brauchen Sie nicht,” hield hij koppig vol, maar ik wierp hem zo’n dwingende blik toe dat hij inbond.

Toen hij achter het stuur plaatsnam, was het: “Alle Sachen vom Stuhl ‘runter.” Help, een Flixbus volgens duits regime. En toen ik me in de buurt van de koffiemachine begaf: “Das ist keine Selbstbedienung. Ich mache Ihnen einen Kaffee beim nächsten Halt. Falls es funktioniert. Das ist ein sehr sensibles Gerät.” Een overgevoelige senseo blijkbaar. Natuurlijk functioneerde het apparaat voor geen meter. “Das hab’ ich mir schon gedacht,” verzuchtte de man. “Dieses Gerät ist einfach zu sensibel.”

En toen ik aangaf geen bereik op mijn telefoon te hebben: “Dafür gibt es drei Gründe: erstens sind wir hier im Niederrhein, das ist eine ländliche Umgebung, da kann es mal passieren, dass es keinen Bereich gibt. Zweitens…” Nog een hele uitleg volgde, het leek wel een hoorcollege. Wat een aandoenlijke man, een museumstuk haast. Hij luisterde naar een radiozender over lokaliteiten, nu en dan onderbroken door een antiek muziekstuk uit de jaren dertig of veertig van de vorige eeuw. Wat ik eveneens zeer kon waarderen was dat hij vanaf de grens de toeristische route naar Arnhem nam, via de Planken Wambuis. Het viel me haast moeilijk om in Utrecht afscheid van hem te moeten nemen.

Voortrollende kamers brengen dromen naar huis

Ze beheert een huiskamer in de oude bazaar voor ontheemden

en plezieroptanten. Allemaal willen we ergens naartoe, zoeken

de pijnpunten niet op, het is stilstand waar de wonden in

verzanden. Huizen zijn niet om te verblijven, maar om open

deuren in te trappen en lege verblijven over te schrijven

op bloemig clichépapier. Wat is er oorspronkelijk aan

rollende kamers door de nacht, koplampen op je clowns-

gezicht, ingeslikte tranen tot verlopen uitgesmeerd?

Je bent jezelf als je geen moeite meer doet om het echt

te laten lijken. Waarom de lucht met zomerzwaluwen

vullen, te vleugellam laf om belofte te kunnen zijn?

We zijn van ver gekomen, we zijn nog niet thuis

in het vreemde lichaam dat gestroopt van iedere schijn

alleen nog maar tegenvoeter kan zijn. Ik ken je niet,

exotisch wezen, onontgonnen gebied. Was het niet beter

als je het hierbij liet, want wie wil er nou weten

hoe zout tranen smaken, hoe dik het bloed en hoe de wijn

als je er water bij doet? Laat mij in die zwarte doos op wielen

en ik rij naar je toe om je onderdak en een sleutel te bieden

maar alleen als je de prijs van je dromen noemt, je met de

nacht verzoent. De zon komt op in de ramen, maar in zonnen

is het hart niet geïnteresseerd dat maansverduisterd

langs afgronden liep. We worden uit de bijenkorf gelaten

we zijn bijna thuis en over de grens, maar vertrouwen het niet. 


Plaats een reactie