Over bruggen door het voorgeborchte

Krochten in de Oost

Nalatigheid is essentiëel voor deze streken.

Hier spuugt men op de stoep en rookt een sigaret.

Vooruitgang is een oprisping gebleken.

We zijn voor geld en Volkswagen bezweken,

zo rijden we naar plaatsen op de niemandskaart gezet.

Nalatigheid is essentiëel voor deze streken.

Teloorgang heeft iets bestendigs en de bleke

kinderen verveeld tussen de raderen geplet.

Vooruitgang is transfer van voorwerpen gebleken.

Met wat er is gebeurd kun je niet breken,

het verleden is vernis en onbeheerst verzet.

Nalatigheid is essentiëel voor deze streken.

Deze mislukte kopie ligt maar te weken

in de tijd, herinneringen verontwaardigd ingevet.

Vooruitgang is mythologie gebleken.

Wij zijn de lachspiegel van jullie vorstelijke streken,

wij willen als de heren zijn in het gespreide bed.

Nalatigheid is ’t fundament van deze streken,

vooruitgang is een ontsnappingsfuik gebleken.

Zaterdag 24 augustus

De eerste hindernis is al daar. Op luchthaven Eindhoven leek de hel losgebroken. Er was een eindeloze rij bij de incheckbalie van mensen met hutkoffers die honden in benches groot als containers vervoerden. De vlucht naar Tuzla konden we op onze buik schrijven, de eerstvolgende zou pas drie dagen later gaan en omboeken kostte ook nog eens 75 euro extra. Maar wat konden we anders? Ik vervloekte de luchtvaart. Je snapt niet dat er hele volksstammen zijn die zich maar al te gretig door de lucht laten verplaatsen. Je bent snel ter plekke, maar je ziet niks en de stoelen zijn smal en oncomfortabel. Ik koester het gevoel dat het landschap geleidelijk aan verandert, dat er naamborden van landen en steden als ijkpunten zijn. Dan laat ik me liever door Scotty opstralen, dat gaat nog sneller dan vliegen en is efficiënter en waarschijnlijk milieuvriendelijker.

Wat nu? Bij de gedachte om meteen met al onze bagage rechtsomkeert te maken zonk de moed me in de schoenen. Bovenin de hal, naast de Laplace, was een gebedsruimte – geen gek idee om de frustratie te laten inzinken. Het leek op een kantoor, er was in ieder geval niemand. Op een tafel lagen holy bibles, korans en zelfs een “islamsko budjenje” (islamitisch ontwaken) in het Bosnisch. Er was een bericht van St. Patrick aan de reizigers, de mededeling dat reizen met veel emoties gepaard kan gaan en een wandsgrote afbeelding van een zonsondergang. Mooi dat het woord “gebedsruimte” kennelijk mensen afschrikt (in tegenstelling tot “stiltecentrum”), want afgezien van wat verwaaide geluiden van buiten bevond ik me in een stiltecocon. Ik kwam er daadwerkelijk tot rust. Daarna keken we op het terras vanachter een cappuccino naar de opstijgende vliegtuigen en deed het met de grond verkleefd zijn al wat minder pijn.

Haven in nood

Reizen kan met veel emoties gepaard gaan, lees ik

bij binnenkomst, daarom richten wij een gebedsruimte

in voor kapotte knieën en de frustratie van het vallen.

Stiptheid wordt beloond met hoogvliegerij

als je je klein en verholen maakt blijf je zweven

de tijd is het enige houvast, maar de vogel opgezet

achter glas. Ik kan hem niet bereiken, zoals

de schepen voor Pampus steek ik diep in het moeras

van deze vreemde liefde. In deze ruimte gaat

de zon bijbels onder, ik bevind me in het vooronder

van een kraaienmond die niet met mijn taal bekt.

Ik kan niets meer aanraken sinds jij me hebt geraakt.

Toen stond je weer achter me, althans, een versie

van jou. Wat was je echt. Ik wilde het liefste

met je opreizen. Ik was tot grond gedoemd, je zei:

ik vlieg naar Faro, daar is ook een haven.

Maandag 26 augustus

Ik had het idee geopperd om in Eindhoven een overnachting te doen, zodat we op dinsdag minder stress zouden hebben en ruim de tijd om op de luchthaven te geraken. Reizen begint met onthaasting, al zorgt de warmte daar vanzelf wel voor.

Nu bivakkeren we in hetzelfde hostel waar ik een paar weken eerder met de Poëziebus ben neergestreken. Maar jemig, ik ben de nederlandse hostelprijzen zeker niet meer gewend, 30 euro voor een bed op een achtpersoonszaal, plus 6 euro voor het ontbijt! Ze weten wel munt te slaan uit het feit dat de luchthaven vlakbij is.

Omdat we nog een hele middag en avond voor de boeg hadden en er niets anders open was op cultureel gebied zijn we naar het prehistorische dorp gelopen, waar het vanwege de warmte ook al uitzonderlijk rustig was. We kregen een stoomcursus boogschieten en ik besteeg de troon van de adelheer. Prehistorisch overnachten kan ook, op huiden in een blokhut.

Prehistorisch de tijd verdrijven

We wachten tot de kraanvogel ons komt ophalen

oefenen met de reigers in bewegingloosheid, er hangt

een zweem van parelend zweet waarin we onze tanden

zetten. Er moet iets terug worden verdiend om de verloren

tijd in te halen. Je kunt alleen vooruit als je teruggaat,

zei een huistuinenkeukenfilosoof uit moerassige

waterlanden, daarom leren we schieten met pijl en boog,

het gras fijn te malen en voor berenhuiden is het sowieso

te warm. Pas een hobbezak aan en je wordt als Hildegard

von Bingen, maar of je de goede afloop van de reis

kunt bedingen? We zijn slechts een replica, misplaatst

in een nagebootste tijd. Als het dorp sluit, glijden we vanzelf

naar hedendaagsheid. We zijn gesteld op onze ijdelheid.

Een bedrijf van stokken en stenen is maar romantisch

tijdverdrijf. Wanneer mogen we eindelijk eens op

gestaald gestroomlijnde vleugels mee.

Dinsdag 27 augustus

Ik kon de slaap niet vatten door de warmte en bleef plakkerig over mijn hele lijf. Aan airco doen ze in dit dure hostel niet en er kon geen enkel raam open.

We waren rond de middag al op het vliegveld en als door een speling van het lot was er deze keer nauwelijks een rij voor de incheckbalie. Dan maar uitgebreid koffie drinken in de lounge en nog een gedicht schrijven. Ik stortte me op de de schrijfopdrachten van Kila en Babsie in hun poëzie-doe-het-zelf-boek “Woorden temmen”, dat ik op de Poëziebus had meegekregen.

We moesten na het inchecken nog een behoorlijke tijd buiten in de brandende zon staan wachten. Ik goot mijn Spaflesje over mezelf heen, want oververhitting is bij mij een serieus probleem met de bijnieruitputting en de bijkomende immuunzwakte.

Omdat het onbewolkt was, was er deze keer wel iets meer door de patrijzenpoort te zien. Mijn reisgenoot volgde met zijn wijsvinger de grillige loop van de Maas en later zagen we bergen liggen met lichtscherven van meren ertussen.

Eenmaal geland in Tuzla wachtte de volgende tegenslag: er was niemand bij de Avis aanwezig en toen mijn reisgenoot belde, zei men doodleuk dat het hoofdkantoor in Sarajevo niet had doorgegeven dat we drie dagen later zouden komen en dat er nu geen auto beschikbaar was. Daar gingen we weer. Bovendien was er zojuist even 600 euro door de plee gespoeld. Ik schold op mijn reisgenoot, verweet hem zo stom te zijn geweest om het hele bedrag in het voren te hebben betaald. Maar nu moesten we eerst aan een auto zien te komen. Gelukkig waren er meer autoverhuurstands; een aardige jongeman, Muhamed genaamd, met familie in Rotterdam, bracht ons naar zijn verhuurbedrijf een heel eind buiten Tuzla. Onderweg spreidde hij zijn typisch bosnisch-cynische humor ten toon. “Kijk,” wees hij naar de tegenliggers, “daaraan kun je zien dat je in Bosnië bent. Overal Volkswagen Golf.” Mijn reisgenoot vreesde al zo’n oud barrel mee te krijgen en was oprecht verbaasd toen Muhamed een ultramoderne Volkswagen voorreed. We hoefden er niet eens grof geld extra voor betalen om ermee naar Kroatië en Servië te kunnen. Het “buitenland”, noemen ze dat hier tegenwoordig.

Door de schemering (het wordt hier rond deze tijd van het jaar al vrij vroeg donker, om een uur of zeven) reden we naar Modrica, onze eerste halte, waar ik alweer de volgende moeilijkheid met de kamer verwachtte omdat we door het auto-oponthoud aanzienlijk vertraagd waren. Maar voordat het zo ver was doken er iets voorbij Gradacac twee schimmen met pet op. Het was weer eens zo ver. Dit exemplaar sprak geen enkel woord over de grens, zodat hij en mijn reisgenoot elkaar schaapachtig aanstaarden. “Sto volite?” vroeg ik en dacht toen: Shit, ik had het duitse “Was wollen Sie” in m’n hoofd, maar “Sto volite” wil zoveel zeggen als “Waar houdt u van”. We zullen nu wel de stomste achtereinden van varkens in de ogen van oom agent zijn.

“Bosanski?” vroeg hij onbewogen.

“Ne, holandski.”

“Dokumenti.” Had dat meteen gezegd, dacht ik gepikeerd. Hij nam de papieren mee naar zijn collega waarop ze zich er met de nodige gewichtigdoenerij over bogen en gaf ze toen zonder commentaar weer terug.

Gelukkig stond de beminnelijke hospita Mara, die wel haar best deed om gebroken Duits te brabbelen, voor het huis al op ons te wachten. Nadat we ons hadden geïnstalleerd wandelden we naar het restaurant naast de Konzum. De ober prees het servische bier aan – bij mijn weten is Jelen (hert) een algemeen merk dat overal in Bosnië is te krijgen, maar goed. We bevinden ons hier in de dunste strook Servische Republiek in Bosnië, ingeklemd tussen Odzak tien kilometer verderop in de Federatie en Gradacac tien kilometer de andere kant op, ook in de Federatie.

Mijn damstenen voor een auto

Wij komen uit het land van geordende dambordkavels

met voor ieder vakje een protocol. Hier zijn onze spelregels

onbekend en onze damstenen niets waard. Mondelinge

toezeggingen net zo snel vergeten, opgeheven als de spoorwegen

van roest vergeven. Mijn koninkrijk op het dambord voor een

transportmiddel, iets om wielen onder te binden.

Muhamed leidt ons door tuinen waar driftig

vuil wordt verbrand alsof de aarde niet opwarmt.

Goed verhit was het hier altijd, al vallen er geen

bommen en granaten meer en is het enkel nog de taal

die ontvlamt. De ober prijst servisch bier ter verkoeling

aan. Muhamed wijst naar de passerende auto’s, zegt

dat je overal Volkswagen Golf met zelfontstekers ziet

dat zo typisch is voor deze streek. Je knutselt er wat aan

en het rijdt. Wij zijn deze redzaamheid niet gewend.

De Volkswagen Polo die wordt voorgereden een geschenk.

Woensdag 28 augustus

We reden naar Dobor waar zich een burchtruïne zou moeten bevinden, maar de grindweg die we volgden kwam op eigen terrein uit.

We vroegen de serveerster van het motel aan de overkant van de weg naar Doborgrad, zoals het zou moeten heten. “Ah Dobor kula!” riep ze uit om even later met haar smartphone in de hand terug te keren. “Koji jezik? Holandski?”

Ze liet de volgende waarschuwingen op haar telefoon zien: “Bij Dobor kula zitten slangen!” En: “Hier bevindt zich de grootste adderpopulatie van Europa!”

Of het waar was of niet, we hebben Dobor maar gelaten voor wat het was – het was ook misselijkmakend heet – en zijn met de airco voluit naar Odzak gereden, een moslimkroatische enclave in de Servische Republiek. De Republiek is in dit gebied sowieso op zijn smalst. Een moslimkroatisch offensief om door te stoten naar de kroatische grens mocht echter niet baten. In Odzak was niets te beleven. De kunstschilder Fikret, die er vandaan komt, maar in Deventer woont en die ik een paar jaar geleden in de bus van de Eurolines voor het eerst ontmoette, gaat er zelfs prat op sinds zijn vlucht meer dan 25 jaar geleden er maar een paar keer te zijn teruggekeerd. “Ik voel me er als in een gevangenis, overal zijn grenzen,” waren zijn woorden.

Donderdag 29 augustus

Het was bewolkt, maar evengoed nog bloedheet, want er stond geen zuchtje wind. Tanden poetsen moet in het appartement heel provisorisch onder de douche, er is geen wastafel. We hebben de beschikking over een kamer waar het bed de meeste ruimte inneemt. Maar er hangt een groot TV-scherm aan het voeteneinde en het balkon is dakterrasruim. Ik kan m´n hart ophalen aan buitenlandse films op de kroatische publieke omroep. Zo raakte ik vannacht verzeild in een interessante oorlogsfilm naar de dagboeken van de franse schrijfster Irène Nemirovski. Die moet ik altijd nog eens lezen.

Wat mij betrof bleef ik de hele dag op m´n plek met boek en TV, maar we wilden Gradacac gaan bezichtigen. Dat is een wat groter stadje in de buurt, gelegen in de Federatie. Volgens de borden zou er een stari grad (oude stad) moeten zijn, maar die was nergens te bekennen, of het zou gewoon de aanduiding van de burcht moeten zijn.

Toen we met de parkeermeter stonden te hannesen, stapte een tandeloze man op ons af die voor ons een kaartje uit de automaat trok en meedeelde dat het de hele dag geldig was. Ik bedankte hem vriendelijk voor zijn hulp, daarop trok hij een inhaleerapparaat uit zijn zak en stak een heel verhaal af, waar ik geen fluit van begreep. Wat ook niet hielp was dat m´n reisgenoot de hele tijd in m´n oor brulde van: “Wat wil ie nou?”

Uiteindelijk snapte ik het. Ik laat die Bosniërs het gezegde gewoon net zo vaak herhalen tot ik het woord voor woord kan volgen.

“Hij wil geld voor z´n pufjes,” zei ik.

Maar mijn reisgenoot, die continu heel obsessief van z´n kleingeld af wil, had niet genoeg munten in zijn portemonnee. De man gaf hem heel geroutineerd een tientje wisselgeld terug.

“Tja, de mensen hier willen altijd iets terug voor verleende diensten,” meende ik. “Meestal zijn het trouwens zigeunerjongetjes.”

We klommen naar de burcht, waar een horecagelegenheid in huisde. Jammer, je zou er een mooi en interessant historisch museum van kunnen maken. Buiten de burcht bestaat Gradacac eigenlijk alleen maar uit een lang lungopark met boulevard, waar schetterende muziek klonk en vooral veel zoetigheid en ballonnen met afbeeldingen in schreeuwerige kleuren werden verkocht. Complete families slenterden wat rond en jongens zaten plichtmatig achter de meiden aan. Het deed me denken aan de vakanties van vroeger, aan de boulevards langs de italiaanse kust.

Alleen was het nogal een probleem om een eetgelegenheid te vinden die geen pizzeria was en cevabdzinicas, die je in Sarajevo op iedere straathoek ziet, waren hier niet. Vanwege mijn glutenvrije diëet eet ik nu al drie dagen vlees met friet.

Fantasia opgedoekt

De serveerster waarschuwt voor addersnesten in de

toren, maar in dit land kijkt men nergens van op.

De parkeerwachter vraagt geld voor een vriendendienst

waaiers kosten het dubbele voor de excentriekeling

die een druilerige taal gromt. Hier denk ik me

dichtbij jou, maar ik drijf steeds verder weg

van wat zich tussen ons beweegt, de ruimte

die we zo vrijpostig innamen, de kleinoden

van ultrakort gedeelde levens. Daar was de hoofdfilm

al aan vooraf gegaan. Ik heb die gemist, ik kende je alleen

als import in een opklapbare woning. Van je thuis

wist ik niets. Je moest haast wel uit Fantasia komen

een mythisch rijk. Maar het is kermis, er worden zuurstokken

en oppompbare harten verkocht. De kleuren schreeuwen

om het hardst, hemelbestormers trekken hun zelfverklaarde

grenzen en bakenen de lucht met hun etnische geurvlaggen af.

Vrijdag 30 augustus

We hoorden gisteren van de barman van het etablissement waar we aten (naast de plaatselijke bioscoop) dat de festiviteiten een pruimenfeest betroffen. Het werd voor de 46e keer gehouden en was door de communisten ingesteld om de saamhorigheid te bevorderen.

Op de terugweg naar Modrica vroeg ik mijn reisgenoot of hij een verschil had gemerkt tussen de Federatie en de Servische Republiek. “Nee, eigenlijk niet,” was zijn antwoord. “Er lopen in de Federatie wat meer mensen met een donkere huidskleur rond, wat een zigeunerafkomst verraadt. Er wordt wat meer gebedeld en je ziet een paar hoofddoekjes.”

Vandaag reden we naar Banja Luka via een nieuwe snelweg. Veelzeggend is dat het tracé vanuit Kroatie tot Odzak is aangelegd, maar nog geen aansluiting heeft op het servische traject. Tja, het euvel van twee verschillende entiteiten, die op geen enkele manier samenwerken.

De eigenaresse van het appartement in Banja Luka wist verheugd te vertellen dat ze deze zomer al veel buitenlandse gasten had gehad; net vandaag nog was er een nederlands echtpaar uit ons appartement vertrokken. De woning is bepaald idyllisch te noemen: middenin de stad, met uitzicht op de Vrbas. Helaas kunnen we maar twee nachten blijven door de vertrtaging, die we hebben opgelopen; we waren er vanmiddag al wel om twee uur en vertrekken zondag tegen de avond, dan komen we nog op een redelijk tijdstip in Osijek aan. Maar veel tijd om deze stad te leren kennen is ons sowieso niet gegund, want Jasmina van Maximilian in Osijek mailde dat we echt een bezoekje aan Jajce moeten brengen en dat is ook weer meer dan een uur rijden van hier. Historisch gezien echter interessanter omdat de eerste Bans (koningen) er gehuisvest waren  en er op 25 november 1943 de Republiek Bosnië binnen Joegoslavië door de partizanen is gesticht.

 Safikada`s* martelaarschap

Er zijn uitersten die samenkomen of zich laten verdrijven.

Dat is het litteken van het land, overal zijn stippellijnen

gezet die je niet ziet, maar de hoofden zijn als betonnen

muren die alleen lijken opgetrokken bij de gratie

van anderen. Dit is de schijnstaat van een zelfverkozen volk

bibberend in het hemelpaleis. Wie hoog vliegt

kan alleen maar hard vallen. Val dus des te harder

en bekwaam je in het martelaarschap. Geloof dat je

de enige bent met zovelen. Weet dat je op muren

stukloopt. Ik zie een vruchtbaar land en het water

is van iedereen. Er zijn reeën en feeën, laat de soldaat

zijn roes uitslapen, ik kijk over de Vrbas uit en vraag me

niet af waar die vandaan komt of heengaat. Safikada

hield van een habsburgse militair en wierp zich voor

het kanon toen hij niet terugkwam. Overal raak je gewond

overal vind je een tragisch lot als je ernaar zoekt.

*Romeo en Julia in Banja Luka. De turkse Safikada werd verliefd op een habsburgse militair, gelegerd in de citadel van Banja Luka. Toen hij vertrok naar het front en daar omkwam, was ze zo ontroostbaar dat ze zich voor een kanon wierp.

Zaterdag 31 augustus

Vanmiddag zijn we naar Jajce gereden, wat een prachtige tocht door de Vrbas-kloof was. Het heeft wel wat om onder overhangende kliffen en rotspartijen door te suizen terwijl “Blackstar”, de zwanenzang van David Bowie, speelt. Het is mijn reisgenoot eindelijk gelukt om de MP3 op de auto aan te sluiten – gelukkig, want ik kreeg wat van die jengelmuziek op de radio. Af en toe is het wel leuk folkloristisch, maar niet dagenlang. En qua buitenlandse muziek kennen die zenders kennelijk alleen Beyonce, Simply Red en Katrina and the waves. En Bon Jovi is hier razend populair als hét boegbeeld van de rock.

In Jajce moesten we natuurlijk de beroemde waterval aanschouwen, de burcht op en naar het nieuwe AVNOJ-museum. In Jajce werd in november 1943 de Federatie Joegoslavie door de partizanen gesticht en in het museum werd het (ongetwijfeld dagenlange) congres hiertoe gehouden. De divisies van alle joegoslavische republieken waren hierbij aanwezig. Een historisch belangwekkende plek dus. Alleen duizelde me het van alle uitgestalde decreten, waar ze in deze contreien zo tuk op zijn en was de engelse vertaling in de meeste gevallen allerbelabberdst.

Stad van eierschalen*

De stad is te bereiken door slijpgroeves, partizanen deden

het te voet. In de sneeuw zijn de bergen dicht.

Hier sta ik aan de wieg van jouw land, de sluier

die voor je afhangt met kogels doorzeefd zonder dat

ik je ogen kan zien, door jouw ogen achter de spiegel

kan kijken. Het soldatenkwartier ligt aan de

waterval, huizen kruipen op naar een verbrokkelde top.

Heiligheid stroomt uit de minaretten, toen staken er

geweerlopen uit kazematten terwijl de hoge heren

vergaderden. Dat doen ze hier dagenlang, hopend dat

de soldaat zich verslaapt. Het duizelt mij van de decreten

niets bestaat tot het aan papier is vastgehecht

ook de suppoost wil weten uit welk land ik kom

voor de ambtelijke annalen. Bij de uitgang loop ik

met een borrelglas en een asbak van de maarschalk

weg. Het is alsof ik jouw opgedoekte land heb opgekocht.

* De naam van de stad Jajce in Bosnië is afgeleid van Jaje (ei), naar het cement dat werd gemengd met eierschalen waaraan de huizen hun witte bepleistering te danken hebben. In Jajce stichtten de partizanen op 29 november 1943 de Republiek Bosnië.

Zondag 1 september

Welkom bij de Zondagsviering. Op de kroatische zender een reportage van een katholieke mis. “Het is nog net niet in het Latijn,” merkte mijn reisgenoot op, “maar die priester klinkt net als een Allahu-Akbar-schallende minnaret.” Op de servische zender een nationalistische speech van Vucic (de president van Servië) met applaudiserend en scanderend publiek. Het lijkt wel of de hoogtijdagen van Milosevic zijn weergekeerd – of zijn ze nooit echt weggeweest? Het leek er verdacht veel op dat het in scène was gezet. Ik vind het maar een griezel met die botoxlippen van ‘m. Die politici zijn allemaal lelijke, ouwe mannen, maar ze worden bejubeld als waren het popsterren. Voorts was er op een andere servische zender een historisch programma over de orthodoxe kerk. Wat een duivelse dag is de zondag in deze contreien.

We moesten om twaalf uur het appartement uit, maar hadden nog een middag in Banja Luka te besteden alvorens naar Osijek te vertrekken (google gaf aan dat het een ritje van tweeëneenhalf uur was). We brachten een bezoek aan het Museum van de Servische Republiek. De naam was misleidend, je zou weer zo’n nationalistisch gedrocht verwachten, maar dat viel mee. Hiervoor luidde de naam Museum van de bosnische Krajina en het werd in 1930 geopend. Het is dus gewoon een streekmuseum en het was bepaald interessant, met veel aandacht voor de regionale geschiedenis en het kamp Jasenovac in WOII, dat hier niet ver vandaan was. Natuurlijk waren er interpretatiekwesties. Men ging er prat op dat de eerste bewoners van Bosnië Serviërs waren, in een pauselijk delict aangduid als “regnum servilie, quod es Bosna” (servisch koninkrijk Bosnië geheten). Maar mijn reisgenoot – die op het gymnasium heeft gezeten – wees erop dat het latijnse “servilie” gewoon “onderdanig” betekent. Wranger was dat ervan gewag werd gemaakt dat er in Jasenovac genocide was gepleegd op 700.000 Serviërs, joden en roma en dat zulks nooit meer mag gebeuren. Terwijl de Serviërs in het hier naburige Omarska en Trnopolje in de jaren 90 nota bene hetzelfde hebben aangericht! Maar toen met de moslims en de katholieken. Om het dan als wraakoefening af te doen lijkt me te kort door de bocht, hoewel ik kan snappen dat de mensen in deze streek (waarvan er waarschijnlijk velen naar Jasenovac zijn afgevoerd) de gribus kregen toen Kroatië ging dwepen met het ustase-gedachtengoed. Het land werd toen weliswaar  voor het eerst in duizend jaar zelfstandig, maar was die vazalstaat van de Nazis nou echt iets om trots op te zijn? Wat beschamend. Ze hadden beter kunnen teruggrijpen op het Koninkrijk Kroatië in de tiende eeuw van Tomislav, die over een van de machtigste koninkrijken in middeleeuws Europa regeerde, dat zich uitstrekte tot aan het Bulgaarse Rijk. Die Ante Starcevic, die in Kroatië als de vader des vaderlands wordt beschouwd, van wie in Osijek een enorm standbeeld staat en die het decreet voor een onafhankelijk Kroatië heeft opgesteld, wilde het land reinigen van alle onzuivere elementen en was in feite een antisemiet. Het kan zijn dat het communisme de misdaden uit de Tweede Wereldoorlog te zeer heeft weggemoffeld, maar hetzelfde gebeurde in de DDR. Dat waren de “goede Duitsers” en de slechterikken, de (voormalige) Nazis, zaten in het westen, in de BRD.

Het was al met al een interessante tocht door de geschiedenis. Toen we het museum verlieten, stond er een onweer op het punt van uitbarsten, dus we haastten ons naar de overdekte trzista (markt), waar we langs de met name kledings- en groentestalletjes struinden. En geloof het of niet, er werden echt T-shirts met de afbeelding van Karadzic en Poetin verkocht!

Vanaf het café boven de markt keken we naar de gutsende regen. Gelukkig was de bui snel genoeg voorbij voor nog een bliksembezoekje aan de citadel. Veel was er niet te zien en ook dit bouwwerk maakte een vervallen en verwaarloosde indruk, maar ik heb in de krant gelezen dat er volgend jaar een museum in komt. Zoals in heel Joegoslavië mogen ook hier best meer toeristische trekpleisters komen zonder dat het nou persé met klikklakkende selfiesfetisjisten moet worden overspoeld.

De rit naar Osijek duurde uiteindelijk iets langer omdat we in Gradiska de grensovergang niet konden vinden en eenmaal daar aanbeland stond er een file. Bij de kroatische grenspost (aan de ene kant van de rivier word je door de Bosniërs gecontroleerd en aan de andere kant door de Kroaten) vroeg de jongeman in het hokje ons met vet amerikaans accent wat er loos was. We hadden geen idee. Kennelijk was hij zelf ook overvallen door de opstopping.

Daarna ging het verder over de doodsaaie snelweg van eenheid en broederschap. Maar mijn hart sprong op toen we de lichtjes van Osijek zagen opdoemen. Het is inmiddels toch een beetje thuiskomen.

Zondag met onweer

De televisie ratelt stichtelijkheid, mannen met mijters

delen het manna uit aan de nooddruftigen in de naakte zon

op het andere kanaal wentelt de zonnekoning van het

hemelse volk zich in georkestreerde bewondering, met de vlezige

lippen het merg uit de willoze menigte zuigend. Nu ben je ver

van zoveel grenzeloze verering. In jouw land zijn er

kleine jezussen en judassen die zich groot wanen.

Iedereen streeft naar de top, iedereen fluit de eigen

formule voor succes, dat is het privilege van de dilettant.

Je valt op, je bent met eigenschappen en wordt geroemd

om monsterlippen die teveel spraakwater sproeien.

Een kompas moet je zijn, die spreekt in refrein over de ongein

van het leven. Een god is maar als jij en ik, hooguit een zwijn

dat de modder heeft afgeschud. Dit voelt als historisch

overleven. Buiten staan de tanks te roesten, net voor het

onweer losbarst klapt de gelatene het vizier dicht.

Maandag 2 september

Volgens het weerbericht zou het vandaag de laatste warme dag zijn, morgen treedt de verkoeling in. Dus wilde ik naar het zwembad, maar dat was gesloten. Het enige alternatief was een strandje aan de Drava met de bombastische naam Copacabana. Zwemmen was welhaast onmogelijk; toen ik beangstigend ver van het strand was afgedreven, snapte ik waarom iedereen in het water op de vierkante meter gepakt stond. Er zat niets anders op dan tegen de stroom in me over de keien terug te worstelen, maar bij het strand versperden opgeschoten jongens de doorgang en ketsten iedere keer als er een vrouw passeerde de bal keihard op het water. Daarom heb ik nou zo’n hekel aan dit soort recreatiegebieden. In de Glas Slavonije het bericht dat het songfestival volgend jaar in Rotterdam wordt gehouden. Verder het bericht dan een JNA-officier (Joegoslavisch Volksleger), die een aanslag op Tudman beraamde, zich jarenlang in Zadar heeft schuilgehouden en is nu opgepakt.

Vanavond kwam er geen warm water uit de kraan. Gordana keek bedenkelijk naar de boiler en besloot dat Vladimir, Jasmina’s man, er morgen maar bijgehaald moet worden.

Dinsdag 3 september

Het weer is omgeslagen en Gordana stond verrukt in de startblokken om Bobby in de regen uit te laten. “Ik heb dit zoveel liever dan veertig graden,” kirde ze. Daar kan ik inkomen sinds dat voor ons tegenwoordig ook geen astronomisch hoge temperatuur meer is.

Ik liep tevreden door de stad die ik in de loop der tijd toch wel een beetje als thuis ben gaan beschouwen. Ik schreef al dat het hier toch wat moderner oogt dan in Bosnië, ik lokaliseerde zelfs een paar verdwaalde hipsters. In Bosnië lijkt het wel of de jongemannen allemaal naar dezelfde turkse kapper gaan, met de opgeschoren koppen en voetbalmatjes bovenop het hoofd. Ook vind ik het een verademing dat je hier niets van “etnische verschillen” merkt, hooguit wanneer Kroaten en Serviërs op het voetbalveld ineens tegenover elkaar komen te staan. Wat wel weer stuitend is, is die overdreven vaderlandsliefde, alsof Kroatië het “uitverkoren” land is, met natuurlijk de paus als hemelse heerser aan het hoofd van alles en iedereen. Van dat aan verering grenzende katholicisme kringelt vooral op zondagen een onwelriekende spruitjeswalm omhoog.

Donderdag 5 september

Grensverlegging

Er is de roep van de machtige rivier, het afstemmen van de klok

overstemd door gierende vliegmachines die stampvoetende

bommen werpen vanwege die gedateerde wieg des vaderlands

in het diepe zuiden en daar veert weer eens een brug

de hoogte in, maar de vesting tegen de Turken blijft

ongedeerd. Gedenk hoe prins Savoy de dreiging wegnam

anders hadden we allemaal op het gebedskleed geknield,

maar in Petrovaradin* werden de troepen van de Pasja

voorgoed in de pan gehakt. Een fort met tunnels van vier diep

als beloning voor de keizer. Draken groeiden in dit

Neusatz* uit tot mythisch, de klok loopt op lange wijzers

terug in de tijd, de rivier stroomafwaarts het verleden in

van barden, gusle en joegostalgie. Hoe ver kan ik terug naar

jouw glorietijd? Wat zijn de ijkpunten? Ik probeer een ruimte

voor ons te vinden, maar de wegen zijn kapot, er zit geen schot

in de rit en de grens verschuift met het neerplenzen van de nacht.

*Fort bij Novi Sad in Servië

* Duitse benaming voor Novi Sad

Gisteren zijn we naar Novi Sad gereden, maar dat viel nog niet mee: het was een rit van tweeëneenhalf uur over hobbelige landweggetjes door eindeloze vlaktes. Bij Novi Sad maakte de vlakte plaats voor eindeloos aaneengeregen betonblokken, zodat ik al spijt kreeg van dit uitstapje – niks “Athene aan de Donau”, waar de reisgids de stad om roemt. Tot we eindelijk de weg naar Petrovaradin en de citadel vonden en daar was het prachtig, met uitzicht over stad en rivier. Het fort werd gebouwd toen de Habsburgers het stadje Petrovaradin in 1687 op de Turken veroverden. De beslissende slag tussen de habsburgse troepen  – geleid door prins Eugen Savoy – en de turkse troepen onder het commando van Silahdar Damat Ali Pasha vond plaats op 5 augustus 1716 in Petrovaradin en eindigde in een nederlaag voor de Turken, wat het einde van de turkse dreiging in Centraal-Europa betekende. Het fort behelst een netwerk van ondergrondse tunnels en 16 kilometer aan mijnenvelden. Blikvanger is de klokkentoren, waarop de lange wijzers de uren aanduiden en de korte wijzers de minuten. Dit is zo gedaan zodat de schippers op de Donau de tijd kunnen zien vanaf een lange afstand. Het fort kreeg als bijnaam “Gibraltar aan de Donau” door zijn strategische betekenis voor Habsburg.

We gingen een hapje eten in de binnenstad en die was een openbaring vergeleken met de betonblokken waar we eerder op de dag waren langsgereden, met statige, habsburgs aandoende gebouwen. De stad leefde en bruiste op zo maar een woensdagavond, heel anders dan veel bosnische stadjes met hun kunstmatig gecreëerde uitgaansvertier. Deze stad deed me meer dan Banja Luka, waar de citadel een nogal vervallen indruk maakte en de binnenstad een allegaartje was van moderne en klassieke – al dan niet opgeknapte – bebouwing. En de uitgaanszone bruiste niet echt, het schetterde er voornamelijk van de dreunende muziek, waar we ook in het appartement nog last van hadden. Tevens zag je in Novi Sad aardig wat straatmuzikanten – die heb je in Osijek trouwens ook, met name langs de boulevard. Eenmaal de stad uit ben je weer overgeleverd aan de gitzwarte, slavoonse leegte – wat een contrast. Hobbelend en zwenkend over de landweggetjes, het koplampenschijnsel achterna, zaten we in het donker nog wat na te mijmeren. Toeristen waren er ook in Novi Sad, je hoorde Engels en Duits om je heen, weliswaar afkomstig van enkel pensionados die puffend tegen de berg op naar het fort schuifelden. Zelfs het Servisch went snel. “Dve kave s mlekom” (twee koffie met melk) bekt toch iets beter dan “Dvije kave s mljekom”.

Vrijdag 6 september

Ik was er vanmiddag getuige van hoe Gordana een kennis aan de overkant van de straat begroette, een man met een kind in een draagzak. Ze kirde dat hij er geweldig uitzag. Bij ons hoort dat inmiddels tot het straatbeeld, maar ik vermoed dat een man hier daarmee in het nog immer masculiene Joegoslavië een specifiek feministisch standpunt uitdraagt.

We reden naar Vukovar, naar het vucedolski muzej, waar opgravingen zijn gedaan van een prehistorische stad die daar moet hebben gestaan. We passeerden de watertoren die in de steigers stond. Hoe ze die bouwval willen opknappen is me een raadsel, maar de villa van Streim bij het museum, waarvan alleen nog de muren overeind stonden, is ook weer als nieuw zonder dat het huis met de grond is gelijkgemaakt.

Vucedol (Wolfsvlakte) is een gebied bij Vukovar, waar een prehistorische beschaving heeft geleefd. Op het plateau boven het museum bevond zich een nederzetting, voor die tijd een ware metropool, waar nog steeds archeologische opgravingen worden verricht. De vondsten staan deels in het museum uitgestald, deels zijn het reconstructies van het dagelijks leven door middel van kleding en schoeisel. Het interessantst waren de keramieken waarop sterrenstelsels en kalenders stonden afgebeeld. Voor die mensen begon het jaar op 21 maart, als Orion achter de horizon verdween, en begon de winter als Orion weer opkwam. Verder kwam ik aan de weet dat vrouwen met het gezicht naar beneden en mannen met het gezicht naar boven werden begraven en dat men (maar dat lijkt me speculatief) volgens een bepaalde sterrenconstellatie werd begraven.

Daarna wilden we picknicken aan de Donau, maar omdat de wind opstak, die wat verdwaalde, dikke druppels meevoerde, werd de picknick verplaatst naar de auto op de parkeerplaats.

Zaterdag 7 september

Vannacht zat ik te googelen op dichterskringen in Osijek en er is er warempel één, maar het lijkt me een nogal katholieke bedoening. Ik zag in ieder geval aardig wat heiligheid langskomen. Me dunkt dat de mensen hier volledig worden geïndoctrineerd door de kerk. Jasmina vertelde dat er een referendum over het (homo)huwelijk was gehouden en sindsdien in de wet is vastgelegd dat enkel man en vrouw mogen trouwen. Tja, overal wordt het conservatiever en religieuzer, dit zijn slechte tijden voor vrijplaatsen. Maar ach, ik zal toch nooit in staat zijn om mijn gebrekkige kennis van deze taal tot poëzie te verheffen.

We kregen van Jasmina nog meer slivo mee, kennelijk moest ze er vanaf. We hebben vanmiddag twee uur lang op de binnenplaats van Maximilian met haar koffie gedronken en meloen gegeten en gepraat over Srebrenica, haar (bosnische) achtergrond, de pensioenen in Nederland en Kroatië en de EU-regelgeving. Blijkbaar zijn de Kroaten ook niet meer zo enthousiast over het EU-lidmaatschap, vooral niet omdat ze sindsdien onder een stortvloed van regelgeving zijn bedolven. Jasmina heeft daar als hotelbeheerder, die dagelijkse excursies voor de gasten organiseert, af en aan mee te maken. De mensen mogen eveneens pas op hun 67e met pensioen, ze kunnen ook niet anders, want de pensioenfondsen zijn leeg omdat de regering vlak na de oorlog alle 50plussers met pensioen heeft gestuurd. “Tja, ik zou ook liever vandaag dan morgen ophouden met werken,” verzuchtte ze. “Maar ik moet volhouden, want er is geen geld.”

Jasmina informeerde of ik nog naar Srebrenica ga en wilde weten wat ik daar ga doen. Ik liet het een beetje in het midden, zei dat ik er met mensen ga praten voor een artikel, wat natuurlijk niet waar is. Jaren geleden zei ze me al dat ze het zo bewonderenswaardig vind dat ik me hiervoor inzet. Ik laat haar vooral in die waan; veel meer dan notuleren tijdens vergaderingen en teksten corrigeren doe ik niet. Ik ben maar de simpele kantoorklerk, geen politieke activist. Ze vertelde dat ze een bosnische vader heeft, is opgegroeid in Servië, naar Osijek is gekomen door middel van huizenruil en is getrouwd met een Kroaat – een multiculturele Joegoslavische dus. Ik zei haar dat in Nederland niemand zich voor Srebrenica interesseert noch weet wat daar überhaupt gaande was (ze vroeg of er veel nederlandse toeristen komen – nee dus, en dan komen ze hooguit in het Memorial Center in Potocari), afgezien van een handvol onderzoeksjournalisten die ik inmiddels allemaal wel ken.

Ons uitje naar de dierentuin viel letterlijk in het water (en we hadden nog het pontje naar de overkant willen nemen om daar te wandelen) doordat het ene onweer na het andere losbarstte. We stonden onder een afdakje de schimmige silhouetten van de zebra’s te bestuderen en leerden dat “zebra” van het oudportugese woord “zevra” komt, wat “wilde ezel” betekent, dat ze eigenlijk zwart zijn – de witte strepen zijn pigmentvlekken en dienen ertoe om hun vijand in de war te brengen. Toen er nog geen opklaring in zicht was (en het reptielenhuis hadden we inmiddels wel gezien) zijn we maar terug naar de auto gerend.

Zebra’s in de burcht

We rusten uit in haar gastentuin bij koffie met meloen

Jasmina heeft nog ergens een onbeheerde fles rakija staan.

Duiventrossen schermen de regen af, in de verte dondert het

maar niet van servische kanons. In de kazematten

echoot het gebeden voor God en vaderland, er wordt met het

stoffen dambord gezwaaid, het roodwit geblokte

vergezelt iedere pril ingezegende liefde, maar alleen

tussen hem en haar, ongewoon minnen is zondig.

Dit is een land dat grondig recht in de leer het ware geloof

beleeft, de klokken galmen luider dan kanonnen

daarom zetten wij een stolp over deze tuin en werken met

aluinen handen aan een onbekommerde horizon, het vrije

zicht op een pleisterplaats voor ons allebei. Trek toch die muren

omver. Iedere zebra heeft zijn eigen raster en balkt zoals

hij gebekt is. Nog zit de burcht op slot. Ze zijn nog niet

gezien, maar je weet dat ze de hoeven schrapen.

Zondag 8 september

Het was me het ritje dwars door Bosnië wel. Vlak voor Bijeljina was er een opstopping, veroorzaakt door de politie die met getrokken (en geladen!) geweer jacht maakte op een man in het veld, waarschijnlijk een vluchteling. Een agent passeerde ons rakelings met z’n geweer in de aanslag en toen we door mochten rijden, zag ik nog net dat de man in het veldje tegen de vlakte werd geslagen.

Verder moesten we onderweg uitwijken voor een hond, een koe (die midden over de weg liep!) en een kudde paarden, grazend in de berm. Overal waren snelheidsbeperkingen (niet harder dan 70), vooral in de vlakte door een snoer aan dorpjes.

In Han Pijesak raakte de Tom de weg kwijt; bij een benzinepomp vroegen we een man de weg naar Zepa, maar toen ik zei dat we naar Visegrad wilde, zwaaide hij afkeurend met z’n wijsvinger. Goed, we hadden volgens de kaart de keuze tussen een geel bergpaadje en een rode doorgangsweg, maar die rode weg was wel heel erg om. Toch was die volgens de man veel sneller. Het was evengoed nog een mijl op zeven; de weg kronkelde zich langs dreigende rotsblokken (het was al donker) en door duistere tunnels. Dat Visegrad moest zich wel in de verste uithoek van Bosnië bevinden. Maar toen we de laatste tunnel uitkwamen, lag daar voor ons de parel aan de Drina. In de diepte kon ik de beroemde brug, die verlicht was, ontwaren. Mijn reisgenoot had onze gastheer al telefonisch laten weten dat we enigszins verlaat waren. De man sprak redelijk Engels. We gooiden de balkondeuren open, maar tijd om van het uitzicht te genieten hadden we niet, we moesten als de wiedeweerga naar de stad afdalen om bij een verlaten restoran nog iets te kunnen eten. Weer terug in het appartement strekte ik me op de divan uit; ik was doodmoe van deze lange, lange reis. “En zal ik je eens wat vertellen,” zei mijn reisgenoot, “Srebrenica is hier hemelsbreed maar 30 kilometer vandaan, maar er zitten alleen maar bergen tussen. Om er te komen moeten we óf weer helemaal terug naar Han Pijesak, óf via Servië. Ik denk dat dat laatste het meest directe is.”

Maandag 9 september

“Reken in het pension in Visegrad maar niet op een kookgelegenheid,” had mijn reisgenoot me van tevoren gezegd, maar we hebben de beschikking over een penthouse met een balzaal van een slaapkamer, een ruime woonkamer met keukenblok en een balkon met uitzicht op de fameuze brug. Onder de TV liggen de verzamelde werken van Ivo Andric uitgestald, helaas in cyrillisch schrift. Een moeilijkheid die je in deze plaats meer tegenkomt. In Novi Sad en Banja Luka stond er tenminste nog een engelse vertaling van de opschriften bij, maar hier niet. “We bevinden ons hier in de servische heartlands,” zei ik tegen mijn reisgenoot toen we een wandeling door het stadje maakten. Mijn blik werd getrokken naar de bordjes met “Andricgrad” en plotseling stonden we voor een wit bouwwerk, dat wel op een vesting leek, maar het zag er modern uit en het zag er meer als een decorstuk voor een film dan een burcht voor keizers en koningen uit. Naast de ingang stonden de beelden van Mehmed Pasa Sokolovic, de bouwer van de Brug over de Drina en patriarch Makarije. We dwaalden wat door het bouwsel, ontdekten een ottomaanse binnenplaats, de standbeelden van Andric en Petar II en achterin was een orthodoxe kerk. “Dit is servische kitsch van de bovenste plank,” zei ik tegen mijn reisgenoot. “Een soort Mont St. Michel voor Serviërs. Maar ja, zoals dat met alle kitsch het geval is, heeft het ook wel weer wat.” Er waren restaurants, café’s en een bioscoop met een schildering boven de deur. “Wacht eens, die koppen ken ik,” riep mijn reisgenoot uit. “Dat zijn de aanslagplegers op Franz Ferdinand in Sarajevo in 1914.”

Later terug in het appartement realiseerde ik me dat we in het befaamde bouwwerk van filmmaker Emir Kusturica waren geweest, dat hij had neergezet om te dienen als decor voor zijn verfilming van “De brug over de Drina”. Het was wat de toeristen wordt voorgespiegeld: een fabeltje, Disneyland in Visegrad, een servisch sprookje. Natuurlijk niets over alle Bosnjakken die zijn vermoord en van de brug gegooid. Er wonen bijna geen moslims meer, hoewel er nog een (oude houten) moskee staat. Voor de oorlog was driekwart van de bevolking moslim en een kwart servisch; nu wonen er voornamelijk Serven uit andere delen van het land.

De krant maakte melding van een demonstratie voor traditionele familiewaarden in Sarajevo (hoewel er nog wel een lhbt-gemeenschap blijkt te zijn) en van het feit dat een servische militaire delegatie, die de herdenking in Jasenovac wilde bijwonen, niet tot Kroatië werd toegelaten. Op internet las ik een verontrustend artikel over de toegenomen russische en turkse invloed in Bosnië  terwijl de EU de regio aan z’n lot overlaat omdat men genoeg eigen problemen heeft. Het deprimeerde me nogal, het is weer hetzelfde liedje als in de jaren 90 toen men evenmin wilde ingrijpen omdat er zoveel andere beslommeringen waren als de val van de muur en desintegratie van de Sovjet Unie. Maar zo komt dit land nooit vooruit. En de enige reden dat de Serven hun onafhankelijkheid niet à la de russische rebellen in Oekraïne afdwingen is omdat ze geen toegang tot de wapendepots hebben.

Dorp* van pompeuze schrijverij met brug

De schrijver is overal, de zware bril van de geschiedenis

op de neusvleugels, het gewicht dat hem wordt toegedicht

tot vesting opgetrokken uit bordkarton met heiligenkerk

en turks plein, het licht giet op de zuilengalerijen

en lege terrassen, toeristen smeken om een foto met Petar

en de brug ligt roerloos de groene alg te herkauwen.

Het water kabbelt zilver, niet rood zoals in wrede tijden

al heeft de veroveraar een kunstmatige stad uit de grond

gestampt van onvervalste, pleistervaste servische makelij

waar de anarchisten van weleer je vanaf de gevel

toegrijnzen alsof de revolutie nog moet plaatsvinden

en het hemelse volk in alle eeuwigheid onderdrukt door een

geslepen keizer, maar de dubbelmonarchie is niet meer, nu drukt

de zwarte hand van tsaren, het volstaat om te dromen

onder lantaarns, om je mee te laten voeren op het brakke vlot

met helden geplaveid en de versteende schrijver in de brug.

Woensdag 11 september

We hadden de keuze om weer helemaal noordwaarts via Han Pijesak en Milici naar Srebrenica te reizen, of via Servië. We kozen voor de route door Servië omdat er volgens de reisgids in Dobrun een klooster staat dat de moeite van het bezichtigen waard moet zijn. Een priester in zwart gewaad met baard en vettig haar stapte op ons af en vroeg of we de kerk wilden bezichtigen. Ik vroeg of er ook een museum was. “Even de sleutel halen,” mompelde hij en keerde terug met een jongedame die gebrekkig Engels sprak. De kerkdeur werd twee seconden ontsloten, nauwelijks genoeg voor een snelle blik naar binnen. Daarop werden we in bliksemvaart langs de schilderijen en kunstschatten in het museum geleid. Ik ben in Bosnië al vaker geconfronteerd met de haast van gidsen – men verwacht kennelijk dat je in 20 minuten weer buiten staat, wat in dit geval wel goed uitkwam, want we hadden nog een lange tocht voor de boeg en alle teksten waren in het Cyrillisch, zonder engelse vertaling, het zou veel te veel tijd in beslag nemen om ze te ontcijferen. Wel ondernam ik nog de klim naar het blikken kruis op de berg voor het uitzicht. Die orthodoxen zijn kennelijk verzot op gigantische kruisen zo dicht mogelijk bij de hemel.

Al met al nam de tocht over bergweggetjes ruim vijf uur in beslag. Gelukkig wachtte in Srebrenica mama Boza ons met koffie en rakija op. Ik kan mijn Bosnisch (Servisch) met haar ophalen, maar veel meer dan wat zinnetjes in telegramstijl krijg ik er nog steeds niet uit, dus liet ik haar vooral het woord doen. Ik begreep dat Milos bij zijn vriendinnetje in Vlasenica was en dat zij zes jaar bij pension Misirlije had schoongemaakt voordat ze voor zichzelf was begonnen. De poes had kittens gekregen en de tuin was overdekt met een nieuwe, houten overkapping.

Daarna gingen we bij Misirlije eten. Een tafel verderop zaten vier nederlandse mannen. Op een gegeven moment hoorde ik het woord “veteranen” vallen en een van hen uitroepen dat Remko de Bruijne (van de asbestaanklacht tegen defensie) een eikel is, maar ik kon niet alles verstaan. Toen ik later met een van hen buiten stond te roken, vertelde hij dat ze met ene Michel (een Dutchbatveteraan) op motortocht door Bosnië, Servië en Montenegro waren en dat Rob Zomer hen vandaag door Srebrenica had geleid, maar dat de meeste plekken voor de veteranen niet meer herkenbaar waren.

“Je rijdt er zo langs,” zei Rob toen hij met de anderen naar buiten stapte en ik hem ernaar vroeg.

“Dus jij leidt hier mensen rond,” zei ik om iets van een gesprek op te starten.

“Ik leid veteranen rond,” verbeterde hij alsof hij daarmee wilde benadrukken dat hij mensen zoals ik uitsloot. Ik vond het een stugge, onvriendelijke man en durfde niet meer te vragen of ik eens met hem mocht praten.

“Ik woon in Potocari, boven de begraafplaats, en ga er nooit meer weg,” wilde hij nog wel kwijt voordat hij “zijn” mannen wenkte om te gaan.

Donderdag 12 september

Moeder poes kwam vanochtend aanzetten met een duif in de bek voor de kittens die er meteen op aanvielen, maar de grootste moeite hadden om door het verenpak heen te bijten. Opmerkelijk was dat ze meer aandacht voor de duif dan voor de brokken in de etensbak hadden.

Na het koffie drinken in de tuin leidde ik mijn reisgenoot rond door het museum op de compound. We hadden geluk dat het stervensdruk was met schoolklassen en toerbussen, daardoor stonden de beeldschermen nonstop aan en kon ik informatie tot me nemen waarvan ik eerder verstoken was gebleven. Zoals Couzy, die iedere verdenking van genocide ontkent. Pronk, die juist wel zegt dat er genocide moet hebben plaatsgevonden, aangezien de Serven dat al eerder hebben gepresteerd. De soldaat van Canbat, die verklaart dat de veiligheid van de enclave niet te garanderen is. Bericht van drie mannen, die op 16 juli 1995, na aan de executies te zijn ontsnapt, op de stoep van de compound stonden en werden weggestuurd. Ik kon het niet helpen, maar ik vond het filmpje van het onderhoud tussen Mladic en Karremans ineens zo hilarisch oenig dat ik in lachen uitbarstte en toen ik me nog steeds breeduit lachend omdraaide, keek ik in het geschokte gezicht van een jonge vrouw.

In de grote hal achter de Dutchbatverblijven was de eerdere expo gewijzigd in een fotogalerij – de serie waarin de Moeders de ene prominent na de andere de hand schudden vond ik nogal zelfgenoegzaam, de tweede serie van de amerikaanse fotograaf Ron Haviv was indrukwekkend. Die toonde o.a. foto’s van de eerste geëxecuteerden in Bijeljina (n.b. één van hen was een macedonische Albanees!) en het beleg van Sarajevo. Saillant detail: na Dayton sommeerden de Serven hun mensen uit Sarajevo te vertrekken, van de weigeraars werden de huizen platgebrand.

In het museum maakte ik ook nog kennis met een jonge Bosnische uit Tilburg – ze hoorde ons Nederlands praten. Ze was met haar ouders een dagje vanuit Mostar naar Srebrenica overgekomen. “De wegen rond Mostar zijn wel een heel stuk beter dan hier,” stelde ze. Ze toonde zich zichtbaar verheugd “landgenoten” aan te treffen met wie ze Nederlands kon praten, ook al was haar Bosnisch – naar ze vandaag te horen had gekregen – perfect.

Om drie uur sloot het museum en toen hadden we alles gezien, op één ruimte na. We reden naar Bratunac en verder naar het strandje aan de Drina, waar ik wel eens met Milos ben geweest. Het was er heerlijk verlaten. Toen ik een poging tot zwemmen deed, snapte ik waarom: de stroming was zo sterk dat het onmogelijk was om de voeten van de kiezels te lichten en dan nog moest je je schrap zetten. Mijn reisgenoot las verder in het vuistdikke reisboek van Rebecca West en ik maakte een tekening. Toen het begon te schemeren reden we terug naar Bratunac om in, wat inmiddels mijn stamrestaurant is, iets te eten. Ik werd herkend door de ober.

Mijn reisgenoot wilde nog wel wat over de opgedane indrukken in het museum kwijt. “Het hadden net zo goed de Canadeze, Zweden of Engelsen kunnen zijn, die hier gelegerd waren toen de enclave viel,” meende hij. “Het had waarschijnlijk geen enkel verschil gemaakt in de uitkomst van de gebeurtenissen.”

“Inderdaad,” beaamde ik, “maar het lot heeft bepaald dat wij daar waren en wij moeten ermee klaar zien te komen.”

“Het was een kansloze missie,” meende mijn reisgenoot. “Maar Karremans had toch minstens tegen Mladic iets kunnen zeggen als: Sla niet zo’n toon tegen mij aan, vriend. Dan had hij nog iets van gezag uitgestraald.”

Vrijdag 13 september

Vandaag wilden we naar het museumpje in het Dom Kulture en daarna een autoritje door de “zuidelijke enclave” maken, op zoek naar de plaquette van de door een moslimkogel omgekomen Raviv van Renssen. Het was de laatste keer dat ik een auto onder mijn gat zou kunnen voelen.

Toen we het Dom Kulture wilden betreden, zag ik op het terras een man naar mij kijken in wie ik Omer uit Baarn meende te herkennen, de helft van het kroegmatenduo, dat hij met Kemo vormt en met wie ik twee jaar geleden meer dan één keer ben doorgezakt. Het zou onbeleefd zijn om geen gedag te zeggen, maar toen ik naderde, zag ik al dat het Omer niet was. “Weten jullie misschien waar Omer is?” vroeg ik toen maar aan het clubje om toch iets te zeggen.

“Omer is dood,” antwoordde de man die op hem leek. Goed, dan weet ik dat ook weer, dacht ik en wilde me omdraaien, maar een ander vroeg: “Welke Omer bedoel je eigenlijk?”

“Omer die in Nederland woont.”

Er brak een verhitte discussie uit over welke Omer ik dan wel niet zou bedoelen. “Wat is z’n achternaam? Er zijn wel duizend Omers.”

Tjee, zo goed kende ik hem nou ook weer niet. Zelfs de barman Aleksandar kwam door het rumoer het café uitgespurt. “Weet jij soms waar Kemo is?” vroeg ik hem toen maar. Aleksandar legde de anderen uit dat ik de Omer bedoelde die met Kemo optrekt, maar er ging nog geen belletje rinkelen. “On je velik (hij is groot),” gebaarde ik met mijn handen een ruime boog om buik en middel beschrijvend. Nou ja, ik kon toch moeilijk zeggen dat hij zo dik was. Toen hoorde ik ze het over Bratunac hebben en herinnerde me opeens weer dat hij daar vandaan komt. “Ja, dat is ‘m.” Een zucht van verlichting golfde door het gezelschap. “Ze bedoelt Omer Biber.” “Hij woont in Baarn,” wist zelfs een van hen.

Nu dat was opgehelderd wilden ze iets met ons drinken. “Kom, ga zitten en drink bier met ons.” Ik zei daarop dat we naar het museum wilden. “Dat gaat bijna dicht. Ga toch zitten.”

We piekerden er niet over, we hadden nog een vol programma voor mijn reisgenoots vertrek en vluchtten het museum in waar we de mannetjes nog geruime tijd luidkeels hoorden delibreren. “Alsof je in een bijennest port,” verzuchtte mijn reisgenoot.

“Je bent zojuist getuige geweest van een lokale eigenaardigheid,” legde ik uit. “Er komt iets of iemand langs die een storm in een glas water veroorzaakt en iedereen bemoeit zich ermee.”

“Vergeet die hele oorlog maar. Waar hangt Kemo uit, da’s de hamvraag,” grapte hij. “Die mannetjes zijn nu vast alle kroegen in het dorp aan het afschuimen, op zoek naar Kemo.”

En later, tijdens ons autoritje, wijzend naar een tegenligger: “Kijk, daar heb je ze vast weer, nog steeds op zoek naar Kemo.” Waarop hij opmerkte: “Hé, die man stond er op de heenweg ook al. Wat staat ie daar eigenlijk te doen?”

“Niets,” gaf ik. “Af en toe rookt hij een sigaret, af en toe spuugt hij op de stoep, zoals overal in het oostblok.”

“Ja, dan kan ik me voorstellen dat de vraag ‘Waar is Kemo’ of ‘Welke Omer bedoel je’aardig wat stof doet opwerpen.”

Zaterdag 14 september

Een vredige dag. Mijn reisgenoot is gisteravond vertrokken waarna ik voor het donker een wandelingetje door de “Servische wijk” heb gemaakt. Ook hier stond op de heuvel (was me nog niet eerder opgevallen) zo’n blikkeren kruis. Omdat ik nergens iets te eten kon krijgen (het was weer weekend) haalde ik maar wat uit de supermarkt om het op de kamer op te peuzelen. Daarna las ik op bed in “The bridge over the Drina” van Ivo Andric de gruwelijke scène waarin een saboteur van de bruggenbouw levend aan een houten staak wordt gespiest. Lekkere martelmethodes hadden die Turken.

Nu zit ik op een weidje in de heuvels bij Bratunac waar ik net een tekening heb gemaakt die nogal bekijks trok van een passerend gezin. Moeders maakte een paar opmerkingen in het Bosnisch waarop dochterlief naderbij kwam die mij in vloeiend Engels aansprak.

Vanmiddag heb ik lang in de tuin van het hostel met Milos (die ik kennelijk gisteren uit Vlasenica teruggekomen) en mama Boza gezeten. Ik kreeg twee koffie’s, druiven en iets wat me een stoofpeer met slagroom en nootjes leek. Het smaakte heerlijk. We hadden het over de stierengevechten die vandaag iets buiten het dorp gehouden zouden worden, maar toen mama Boza me een bloederig filmpje op haar telefoon liet zien, besloot ik om de gevechten te laten voor wat ze waren. Wel wees de taxichauffeur me er nog op toen we erlangs reden.

Stilstaand wachten op

Staan is hier een rustpunt, zo lang er geen kogel

wordt gelost heet het vrede. Beweging betekent op zoek zijn

naar iets en het niet kunnen vinden, het behoeft

mededogen. Beweging is in het logge vee midden op de weg

maar altijd is er een uitgangspunt waarnaar je terugkeert.

Men leeft volgens zon en maan, in staan is al

commotie genoeg. Je komt aan en hoeft nooit meer weg.

Al kom je hier duizend keer, nooit zul je onze cultuur

kennen, zegt Omer. Er wordt gewacht op de dag, op de nacht

en als je maar genoeg geduld hebt, op de dood, liever omarmt

men de argeloze passant die een stok in het wespennest

steekt. Nu gebeurt er eindelijk iets, nu kunnen wij

de tongen lenigen en de harten laten spreken. Strohalmen

breken, dikke huiden worden gefileerd. Wij hebben aan onze

eigen oorlog genoeg. In onze kroeg doet het er enkel toe

waar Omer het zoekt, bij wie Kemo het licht heeft uitgedaan.

Zondag 15 september

Nu weet ik waar dit stadje de zondagmiddag doorbrengt, namelijk op de promenade naar de Guber. Overal zag je mensen met waterflesjes om het heilige vocht op te vangen. Bijgelovig als ik ben heb ik ook een flesje gevuld, maar er waren nu verschillende bronnen, wat dat betreft is er wel wat veranderd sinds de vorige keer en heeft men er echt wat van proberen te maken. Localo’s maakten mij bij de Crni Guber (Zwarte Guber) duidelijk dat ik voor huidproblemen bij de schoonheidsbron moest zijn. Ik bestudeerde het bord dat me vertelde dat het water heilzaam voor acné was. Daar heb ik dus niet veel aan. Bij de Mali Guber (Kleine Guber) stond vermeld dat het water veel ijzer en magnesium bevatte. O, dacht ik, dan is het gewoon een voedingssupplement, maar daar heb ik immers ook mijn pillen voor.

Het was trouwens nog een flinke klim waarvan ik bij de Crni Guber toch een tijdje moest bijkomen. Toen wandelde ik naar Munevera die juist haar badkamer aan het schoonmaken was. Toen we zaten – nadat zij het een en ander aan eten op tafel had gezet – , stak ze een verhaal af over een vriendin van haar die uit Nederland komt. Pas toen ze de naam op haar smartphone liet zien, ging me een licht op. De taxichauffeur, die me gisteren vanuit Bratunac naar Srebrenica bracht, het het over dezelfde vrouw gehad. Een Nederlandse die hier woont en blijkbaar een film over Srebrenica heeft gemaakt – een vriendin ook van Rob Zomer. “Svijet je malo,” lachte Munevera. “Het is een kleine wereld.” Toen werd er gebeld dat er een lading onbespoten groente voor haar was aangekomen. Tussen neus en lippen vertelde ze dat ze regelmatig biologisch kookt voor buitenlandse gasten. Ze verbouwt ook haar eigen groente, “want die giftige, bespoten troep hoef ik niet.” Via een halsbrekende tour door het donker renden we naar de weg waar we rokend en rillend van de kou op de levering stonden te wachten. Een auto stopte en er werden een paar kisten voor onze voeten gekwakt. Ik vroeg Munevera of ze hulp nodig had bij het sjouwen. “Welnee,” zei ze en nam de kisten onder haar arm alsof het kittens waren. We namen afscheid en ik begon naar de wandeling terug naar het hostel aan de andere kant van de stad.

Tja, als ik in een romantische bui ben, zou ik ook wel mijn eigen groente willen verbouwen, mijmerde ik, maar ik vrees dat ik geen groene vingers heb, ook al zweert een vriendin de laatste jaren bij het rustgevende van tuinieren. Dat vind ik eerder in het tekenen – en besmeurde vingers krijg je daar evengoed van. Liever dan wroeten in de aarde wrijf ik met krijt. Schrijven is geestelijk werk, maar tekenen is handwerk. Ook vertaalwerk kan bij tijd en wijle heel rustgevend zijn, maar het blijft toch hoofdbrekens opleveren.

Toen ik langs de katholieke kapel liep, begonnen de klokken ineens te beieren – of nou ja, het was vast net zo’n bandje dat ook in de kerk tegenover ons appartement in Osijek op staat en iedere middag om twaalf uur wordt afgedraaid. Maar dit was om half negen ’s avonds – waarom, waarvoor eigenlijk?

In het hostel at ik wat op de kamer en toen lag de halve nacht nog voor me. Ik schonk wijn in en zette me ijverig aan de vertalingen van de gedichten van Enes Kisevic, maar werd afgeleid door de straathonden die steeds harder en jammerlijker begonnen te blaffen. Als de mensen in hun holen zijn gekropen, nemen de beesten het over.

Maandag 16 september

De kat lag weer op mijn schoot uitgestrekt. “Hij houdt van je,” zei mama Boza. “Van mij moet ie niks hebben.”

“Hoe heet hij?” vroeg ik. Zuta was de naam, wat vertaald iets als Geeltje betekent, hoewel wij hem eerder als een rode kater zouden bestempelen.

Ik wilde naar de kapper, maar die had geen tijd, dus ging ik maar in het café boven de market de krant zitten lezen. Daarin stond dat er ogenschijnlijk meer Bosniërs in het buitenland wonen dan in Bosnië zelf. Verder gesteggel over een decreet, opgesteld door de SDA (de moslimpartij) over de toekomst van Bosnië, waar Dodik natuurlijk fel tegen gekant was en ook Vucic bemoeide zich er weer mee. Een amerikaanse diplomaat stelde dat, als de buitenlandse mogendheden hun conflicten in Bosnië gaan uitvechten, er alleen maar verliezers zullen zijn.

Van mijn geplande boswandeling moest ik onverrichter zake terugkeren omdat er een joekel van een adder midden op het pad lag waar ik met geen mensenmogelijkheid langs kon. Terug in de stad werd ik op straat aangesproken door een Bosniër uit Vlaardingen die me vroeg wat ik in Srebrenica deed. Ik zei dat ik de redactie voor het 11-juli-comité verzorg en schrijver en vertaler ben. Vertaler uit het het Bosnisch? wilde hij weten. Ik maakte de fout door de taal als Kroatisch aan te duiden, maar even later zei hij zelf dat het hetzelfde is.

Gelukkig kon ik bij Misirlije een hapje eten. Ik werd weer bediend door de Engels sprekende ober, van wie Munevera me had verteld dat hij haar vriend was en Sead heette. “Are you the one they call Sead?” informeerde ik.

Hij was verrast dat ik Munevera kende. “Hoe praten jullie dan met elkaar? Met handen en voeten soms?” Inderdaad, gedeeltelijk wel, en dan heb ik nog altijd overal waar ik ga of sta mijn Langenscheidt-woordenboek bij de hand. Toen ik na het eten bij de receptiebalie met hem afrekende, vroeg ik waarom de klokken van de katholieke kapel luidden.

“Om van zich te laten horen,” zei hij. “Maar het is gewoon een bandje.”

Ik onderhield me wat met hem over de islam. Zo leerde ik dat er in Srebrenica vier moskeeën voor zo’n vijfhonderd moslims zijn die allemaal leeg blijven. In Sarajevo zitten ze wel vol, daar is men veel meer met het geloof bezig, beweerde Sead. De oproep tot het gebed is in het Arabisch, dat begrijpt hij zelf ook niet. “Daarvoor moet je Arabisch gestudeerd hebben.” Als je drie keer het vrijdaggebed mist, ben je geen moslim meer. Ik zei dat de kerken bij ons leeg zijn. “Dat krijg je als het kapitalisme regeert,” stelde hij. “Dan wordt het geld God en verliezen de mensen de waarden van het leven uit het oog.”

Ook ik ben niet zo gediend van het kapitalistische neoliberalisme, maar zou dit toch zeker niet door religie willen vervangen – dat zei ik echter maar beter niet.

Dinsdag 17 september

Föhn, schaar en stiletto

Ze föhnt de haren door de sigarettenrook, asblond is de laatste

mode. De kapsalon galmt van het weerkaatsende oestrogeen

doeken wapperen los, hartsgeheimen worden in morse

ontsluierd. De radio jengelt het leedvermaak van

stukgeslagen verlangen. Ik mijmer gekkenpraat en probeer

gebarentaal te lezen. Er is geen tijd voor de schaar

geen geduld voor de föhn. Dames balanceren op

stiletto’s met veren in het haar. Het schoonheidsmasker

moet regelmatig tot kreukvrij opgestreken worden. Na zonsondergang

zit ik met de treurwilgen in de tuin. De vrouwen verschrompelen

ze pikken van de popcorn met hun tandeloosheid

en wanen zich in de joegoslavische bioscopen van hun jeugd.

De winter zal nu snel komen, zegt Milos als duisternis

zich als een kleed neervlijt. Het theater van de lach verstomt

het hout wordt gestapeld. Men duikt het kwartier in. Honden

kruipen uit hoeken en gaten, niet wetend waarvoor te vechten.

Ik was vroeg opgestaan om naar de kapper te gaan en ik was er zowaar om kwart over elf, maar de kapster begon een heel verhaal dat ze nog permanenten, peroxidebehandelingen en haarververij op het programma had staan. Enfin, het kwam erop neer dat ik om een uur maar moest terugkomen. Ik verstond het nog verkeerd ook, ik dacht eerst dat ze “over een uur” zei. Als ik dan nóg niet aan de beurt ben, zet ik er zelf de schaar in, dacht ik bozig. Ik ben zelf ook wel in staat om in een rechte lijn te knippen.

Dan zo lang maar een kop koffie in het café boven de Market drinken, want dat had ik door de haast bij Mama Boza in de tuin overgeslagen. Ik had net de krant opengeslagen toen Laki aanschoof. Shit, dacht ik, daar zit ik nou even niet op te wachten. Bovendien was het druk en rokerig in het café (kennelijk was het bejaardenkoffietijd) en kon ik hem door de luide muziek en het geroezemoes nauwelijks verstaan. Als je je dan ook nog moet inspannen om een vreemde taal te volgen is dat ondoenlijk. Eerst knikte ik maar beleefd wat van ja en amen, toen dacht ik: hij wil werkelijk een gesprek met me voeren – dus stelde ik voor om buiten in het park op een bankje te gaan zitten. Dat was zoveel beter. En nu kwam mijn kennis van de taal langzaamaan terug, wat door de stress in het café geheel weggezakt leek. Als ik me én moet concentreren op de taal én op de akoestische verstaanbaarheid én word afgeleid door omgevingsgeluiden is het al snel te veel en willen de woorden me niet te binnen schieten. Zonder al die afleiding stroomden de woorden mijn brein binnen en waar ik niet op kon komen zei ik in het Duits. Ik vind het plezierig om met Laki te praten (ook met Munevera) omdat hij geduld heeft met mijn langzame manier van praten. En ik voel me ook niet bezwaard als ik iets niet begrijp. Op een gegeven moment zei hij dat hij naar de moskee ging (na een gesprek over religie waarin hij aangaf God in alles te zien) en was het voor mij tijd om naar de kapper te gaan, maar we hebben voor morgen – voordat de bus naar Sarajevo gaat – weer afgesproken.

Natuurlijk was ik bij de kapper nog niet meteen aan de beurt. Nee, de kapster was druk aan het roken terwijl een klant heur haar föhnde tot het zowat in de fik vloog. Daarop ontfermde de kapster zich er weer over met mousse en ander haarstijlspul. Waarop het opnieuw uitgebreid werd geföhnd. Ik begon spijt te krijgen dat ik niet naar mijn vaste kapster in Osijek was gegaan. Ze vroeg al naar me toen mijn reisgenoot voor de gebruikelijke knipbeurt kwam. Ik voelde me haast schuldig.

Mijn knipbeurt was nu snel achter de rug, maar toen kwam de kapster nog eens met de föhn aanzetten waarmee hete lucht in m’n oor werd geblazen. Ze hebben hier iets met föhns – op hotelkamers kan van alles ontbreken, zo niet de föhn. Het is meer dan dertig jaar geleden dat ik zelf een föhn bezat om mijn spijkerkapsel, met kilo’s gel erin, in model te boetseren, wat geen gemakkelijke opgave was voor dat slappe strohaar als het mijne. Maar ja, als je punk wilde zijn, moest je ervoor bloeden, ook zonder veiligheidsspelden. Sindsdien heb ik de stekels afgezworen en gel en föhn in de ban gedaan.

Ik kreeg gelukkig meteen een taxi naar Potocari (zo veel tijd was er niet meer voor het museum), maar het museum was dicht. Ik ontdekte wél dat de voormalige Dutchbat-ruimtes worden opgeknapt, maar wat ermee gaat gebeuren was me onduidelijk, zoals of het in oude staat hersteld wordt. Ik betwijfel het. Er komen in ieder geval kantoren en een conferentieruimte in.

Toen ik buiten even zat uit te rusten, kwam er een zwerfpoes op me af. Even later was hij weer verdwenen, maar toen ik opstond om weer verder te gaan, klonk er een klagelijk gemauw onder mijn voet. Had hij zich tegen de steen, waarop ik zat, opgekruld en was ik op hem gaan staan!

Vervolgens ben ik naar Bratunac gelopen, wat bij die hitte geen pretje was. En na zonsondergang koelt het in september al rap af. Op een bankje voor de orthodoxe kerk een gedicht geschreven. Een oud besje met nog maar één tand in haar mond kwam op me afgeschuifeld en bood me een handvol popcorn aan.

Woensdag 18 september

Toen ik gisteravond na het voorgaande schrijven de kroeg verliet en naar de taxistandplaats liep, was er geen taxi te bekennen. Ik wachtte een half uur en begon me toen langzaamaan ongerust te maken, maar verderop stond een man met een hoed kennelijk ook te wachten, dus het zou wel in orde zijn. Er kwam welgeteld één taxi langs die niet naar Srebrenica ging. Toen reed er een man voor die “Taxi?” riep, maar hij had geen taxilampje op het dak. Ik maakte hem daarop attent, maar hij bleef maar “taxi, taxi” herhalen. Ik liep van hem weg naar de man met de hoed en vroeg hem of het wel te vertrouwen was. “Niet doen,” zei deze, dus ik maakte een afwerend gebaar waarop de “taxi” wegstoof. De man met de hoed was kennelijk blij met de aanspraak, want hij stelde dat ik maar met hem mee naar zijn huis moest. O nee, niet weer zo een, hè. Resoluut stapte ik de kroeg aan de overkant van de taxistandplaats binnen om te vragen of er een taxi voor me gebeld kon worden. “De taxi’s staan om de hoek,” zei een gast in het Nederlands tegen mij. Maar om de bewuste hoek was er geen gele taxiverlichting te zien. Nu raakte ik echt in paniek. Dan in hemelsnaam maar tien kilometer lopen, er zat niets anders op. De man met de hoed kwam me achterna. “Wacht, kom nou toch met mij mee,” smeekte hij.

Nu ontplofte ik. Ik had het helemaal gehad met deze toestand en vooral met mannen die van de gelegenheid gebruik dachten te kunnen maken. Ik riep hem in het Engels toe dat ik gewoon naar het hostel wilde, dat ik te “goddamned tired” was om nog zijn “fucking language” te spreken, dat bosnische mannen maar één ding willen en hij niet moest denken sex met me te kunnen hebben. Kennelijk verstond hij alleen “sex”, want hij zei: “No sex. Kom nou mee.” Toen meende ik te verstaan dat hij me naar het hostel zou brengen, maar toen ik vroeg of hij een auto had, kreeg ik een onduidelijk antwoord. Toch gaf ik uiteindelijk toe. Maar eerst nam hij me mee een kroeg in. Natuurlijk. Hij wilde me dronken voeren, dat is ook al zo’n beproefde methode. Hij zwaaide met flappen naar de barman, die bepaald voortvarend was met bijschenken. Tot mijn opluchting constateerde ik dat de man met de hoed, die Goran heette, de ene Pelinkovac (de joegoslavische Jägermeister) na de andere achterover sloeg, dus veel zou hij waarschijnlijk niet meer klaarmaken. Het lukte me om me enigszins te ontspannen. De barman vertelde trots dat dit het enige rockcafé in de wijde omtrek was (hij sprak gelukkig wel Engels). “Hèhè, tenminste even geen jengelmuziek,” verzuchtte ik blij. “Ben je gek, wij zijn rockliefhebbers,” zei hij. Nu ja, hij draaide oeroude meuk van Metallica en de Dire Straits, maar ik was op dit moment wel de laatste om daar aanmerkingen op te hebben. Goran bood me de ene sigaret na de andere aan en na er drie vrij snel achter elkaar te hebben gerookt waardoor mijn keel rauw begon aan te voelen, weigerde ik nummer vier. “In Nederland mag je bijna nergens meer roken,” vertelde ik, “ook niet in de kroeg.” Dit oogstte alom verontwaardiging. “Wat een onzin,” gaf de barman. “Ik wil gewoon op m’n gemakje kunnen zitten met m’n drankje en m’n peukje.” “EU-regulation,” glimlachte ik. “O, maar daar willen we ook helemaal niet bij horen!” riepen ze in koor. “That’s all politics. Het zijn onze politici die dat willen.”

Enfin, zo werd het nog best gezellig. Ik lette er evenwel goed op dat ik niet te veel en niet te snel dronk. Toen vond Goran het tijd om op te stappen. Hij maakte me duidelijk dat hij me naar zijn huis bracht – in godsnaam dan maar. We moesten wel een half uur lopen en er leek geen einde aan de donkere weg te komen. In zijn huis installeerde ik me op de couch waarop hij zich tegen me aan wurmde, maar ik was inmiddels zo moe dat het me niets meer uitmaakte en als een blok in slaap viel.

We werden de volgende ochtend om kwart voor negen gewekt omdat er iemand voor de deur stond. Goran schoot overeind om de bezoeker te woord te staan. “Ik moet aan het werk,” zei hij, “slaap maar lekker verder.” Maar ik verstond niet of hij over een uur of om één uur terug zou zijn (het verschil tussen “za jedan sat” of  “u jedan sat”). Om elf uur werd ik weer wakker en was hij nog niet terug. Dan zou hij wel één uur hebben bedoeld. Dat was in ieder geval voor mij veel te laat, want ik had om half drie met Laki afgesproken en wilde daarvoor ook nog bij Munevera langs. Later, toen ik weer goed en wel in Srebrenica was, herinnerde ik me dat Goran iets had gezegd over mij naar Sarajevo brengen, maar ik durf onderhand niet meer af te gaan op wat deze mensen zeggen of beloven. Ik moest in ieder geval weer dat hele stuk te voet naar de taxistandplaats.

Mama Boza keek bevreemd toen ik voor haar neus stond, ze vroeg zich al af waar ik was gebleven. “Had Milos gebeld,” zei ze, maar dat was ‘t ‘m nou juist, ik was gisteren óók mijn telefoon vergeten. Ze vroeg of ik koffie wilde en daar was ik nu wel aan toe. Opgelucht zonk ik op de tuinstoel neer. Kennelijk was vannacht het weer omgeslagen, het had geregend, het was bewolkt en bepaald killetjes. Ik was allang blij dat de zon niet scheen nu ik nog dat stuk naar Munevera moest lopen. Gisteren op dat stuk van Potocari naar Bratunac raakte ik ook al danig oververhit, met zweetuitslag en duizelingen tot gevolg. Mama Boza hield me tijdens het koffie drtinken gezelschap. Van haar ervoer ik dat de mensen in Bosnië ook tot hun 67e moeten doorwerken, maar meer uit noodzaak omdat, net als in Kroatië, de pensioenfondsen leeg zijn. Ze vertelde dat haar man twintig jaar geleden aan een hartaanval is overleden. “Ik zou het prima vinden om op mijn 70e aan een hartaanval te overlijden.” (Ze is 62.) Kennelijk is de levensverwachting hier niet hoger dan 70. Ze reageerde verbaasd toen ik zei dat veel mensen in Nederland met gemak de 80, soms de 90, halen.

Munevera was niet thuis en Laki kwam niet opdagen. Ik merkte bij mezelf dat de bosnische laat-maar-waaien-en-we-zien-wel-wat-de-dag-brengt-mentaliteit, die ik eerder zo charmant vond, me nu tegen begon te staan. Toen ik die ochtend naar de taxistandplaats was gelopen, was ik zelfs ronduit aan het schelden op dit land, waar niets loopt zoals gepland. Natuurlijk zijn de mensen behulpzaam, hoewel ik ook veel onverschilligheid heb ontmoet. En als westerse vrouw alleen loop je altijd het risico op ongewenste intimiteiten onder het mom van behulpzaamheid. Ik was nog steeds gestresst omdat ik na het taxi-avontuur bang was dat de bus ook niet zou rijden, er was al dagen geen lokettist op het busstation te bekennen, had ik toevallig gezien. “Geen zorg, die bus rijdt heus wel,” probeerde Mama Boza me gerust te stellen. Ik was dolblij toen ik tegen half vijf het witte busje van de eurotrans zag.

Nu ben ik in Sarajevo waar het pijpestelen regent, gelukkig begon dat pas toen ik al hoog en droog in het hostel zat. Ik ben de deur niet meer uit geweest. De radio in de huiskamer speelt tenminste actuele westerse hits, geen jengelmuziek. In Srebrenica kon ik maar één soortgelijke zender ontvangen en die was op maandag niet eens in de lucht.

“May I join you?” vroeg een Australische toen ik aan de (nu schrijf)tafel mijn uit Srebrenica meegebrachte proviand aanbrak. Door alle stress had ik de hele dag bijna niets gegeten. Zij evenmin, zij had er met de bus vanuit het natuurpark in Servië achter Gorazde twaalf uur over gedaan en niets te eten bij zich gehad. Tja, die afstanden hier zijn relatief. Ik schat dat dat park niet meer dan een paar honderd kilometer ver is. “En overal waar we stopten was alleen maar snoep te krijgen,” verzuchtte ze. Dat is me ook al vaker opgevallen, in de supermarkt maakt de snoep/cake/bakafdeling een aanzienlijk deel van het assortiment uit en kennelijk heerst hier nog de overtuiging dat kinderen van snoep moeten groeien.

Toen de Australische naar haar zaal was vertrokken, pakte ik mijn boek en zakte in een luie stoel weg waar ik op de wiegende tonen uit de radio wat wegmijmerde.

Donderdag 19 september

Het was aardig fris vandaag, de thermometer gaf “slechts” 15 graden aan. Toen ik door de stad liep, bedacht ik me hoe mooi het hier in de herfst moet zijn, met al die kleuren onder een zilveren lucht die aan het einde van de dag naar duifgrijs verschiet.

Ik heb een marathon afgelegd; naar boven, naar de dzamija brdo, en veel in café´s gezeten waarvan je er hier natuurlijk een boel hebt. Ik vertoef liever in het stadsdeel net buiten de Bascarsija, waar het me veel te druk en toeristisch is met die kitscherige winkeltjes en kafana´s die lang niet zulke lekkere koffie schenken als Mama Boza.

Ik was in het “aanslagmuseum”, waar een nagespeeld filmpje werd vertoond van de aanslag op Franz Ferdinand. Vooral Sophie zeeg met het nodige gevoel voor drama ineen toen ze werd getroffen. En was dat pistool echt het oorspronkelijke moordwapen? Ik betwijfelde het. Daarna bezocht ik het museum voor “Genocide and crimes against humanity 1992-95”, dat vooral over het beleg van Sarajevo en de concentratiekampen in Bosnië ging. Op zich informatief, ook vond ik het goed dat er gewag werd gemaakt van de moordpartijen op bosnische Kroaten, zodat niet alleen maar de focus op de moslims ligt. Maar het was weer erg veel en op een gegeven moment gaan alle getuigenverklaringen op elkaar lijken. Soms word ik die oorlog ook wel eens zat en sluit me er liever voor af. Interessanter was een film over Sarajevo tijdens het beleg en wat de mensen allemaal voor trucs bedachten om te overleven.

Vrijdag 20 september

Ik ben op weg. Weer hetzelfde stramien: om 10 uur het vertrek uit Sarajevo en onderweg worden tot aan de grens met Kroatie (die pas aan het einde van de middag wordt bereikt) zo veel mogelijk mensen opgepikt. Zo goed en zo kwaad als het gaat richt ik mijn kantoor in. De vrouw naast me is goed te pruimen, maar aan de overkant van het gangpad zit een brulaap die het hoogste woord voert met de mensen achter hem. Ik lees de krant en bestudeer mijn kroatische grammaticaboek, maar die botterik grist het – als hij in de gaten krijgt wat ik aan het doen ben – onder mijn neus vandaan en houdt het honend in de hoogte met de omslag duidelijk zichtbaar voor de rest van de bus. “Kroatische Grammatik” staat erop en ja, dat kan natuurlijk niet, het moet “Servisch” zijn, anders is het niet goed. En mijn krant (Oslobodjenje) deugt blijkbaar ook al niet. “Hier heb je een echte krant om te lezen,” zegt hij terwijl hij de servische Blic onder mijn neus duwt. Voor de vorm lees ik die nog ook, hoewel er grotendeels hetzelfde als in de Oslobodjenje in staat. Ik heb het wel weer gehad met het volk in deze bus. Tijdens de stoppauzes sta ik buiten een beetje afzijdig te roken. Niemand die mij verder iets vraagt. Een paar rijen achter mij zit een vrouw met twee pubers, die Duits met elkaar praten, maar ook bij hen vind ik geen Anschluss. Slapen is er niet bij en dat is in de nacht nog wel uit te houden, maar ´s ochtends vroeg beginnen mijn oogleden zwaar te worden zonder dat ik comfortabel de benen kan strekken, laat staan liggen. Dus zit ik me te verbijten totdat de vrouw naast me eindelijk uitstapt. Helaas nog niet in Munchen, maar in Mannheim is het dan eindelijk zo ver en strek ik me opgelucht uit. Gelukkig is de bus deze keer op tijd in Essen, zodat ik in de stationshal nog koffie kan halen. Het is schitterend weer en warm. Mijn reisgenoot wacht me in Utrecht bij de Jaarbeurs op en we pakken een terrasje, misschien wel voor het laatst dit jaar.

Langzame terugkeer naar het gehaaste bestaan

Het is tijd om met de vogels mee te vliegen. Dit is het

verenpak dat ik als een souvenir met me meedraag

dit is de zwerm die me in de rijdende kamer begeleidt.

We kijken stuurs voor ons uit, maar het zal wennen

als een echtelijk bed. Moeiteloos plooi je het lichaam naar

de ruimte. Je bent dunner dan de rest, want dit is jou land

niet. Waar je heengaat kun je je laten glijden, die ander wuift

hooguit wat stroef. Hij moet terug, zijn bestaan ligt in vreemde

handen, zijn wortels in bodemloze grond. Het is de maand

van de hondsdagen, de zomer trekt zich terug, afscheid hangt

in de lucht. Nog even dralen, een langzame terugkeer naar

het leven op stand. Je kunt je weer laten bedienen door

knipmessende witte boorden die de regels van buiten kennen.

Jij staat op het scherp van de snede. Kan ik je ooit naderen?

Als er toch eens een plek was, niet van prikkeldraad maar van

een flinterdun gaas waarmee we elkaar omzwachtelen.

Thuis is vreemd en ver is heimwee

Nu is het land een verre herinnering, taal klonk nooit

eerder zo achteloos. Je raakt de vreemde woorden niet

meer kwijt. Langzaam verdwijnen ze in de voorraadkast

maar je wilt ze stevig vasthouden als stuiterballen opdat het

licht verandert. Heimwee is daar waar je niet bent. Wat je kende

is een opgepoetste spiegel. Je struint gehaast en toch wil

je tred zich maar niet aanpassen. Je bent die toerist tussen

grensposten in. Je wilt voor altijd zo blijven, niet in

de voegen van het alledaagse verdwijnen. Vreemd zijn

in eigen land is zonder sprakeloosheid, zonder de

eenzaamheid van het niet begrijpen. Je bent thuis uit

gewoonte, maar wilt ook het nieuwe niet kwijt.

Een vervallen en overwoekerde steenfabriek is als een foto

van weleer, rechtstreeks geïmporteerd uit het geheugen

waar de tijd stil is blijven staan. Ik denk altijd aan jou.

Ik heb je niet gevonden, je was zo dichtbij dat ik het niet zag.

Plaats een reactie