Met lantaarns op eilanden en over bergen

Panorama Balkan 2020

Middenin Vinkovci brandt een lantaarn

kom, liefje, laten we elkaar kussen

Slawoons volksliedje

Dass wir so lieb uns hatten

das sah man gleich daraus

und alle Leute soll’n es sehn

wenn wir bei der Laterne steh’n

Lili Marlene – Marlene Dietrich

Je bent een lantaarn op verduisterde coronawegen

Oh Irma – Jolies Heij

Zaterdag 29 augustus

Eindelijk op weg. Weer eens met de auto, want vliegen durfden we door mogelijk gedoe op luchthavens in verband met corona niet aan. Het is wel spannend of we Slovenië in kunnen, aangezien dat land Nederland recentelijk code oranje heeft gegeven, maar volgens mijn reisgenoot mag je er wel per transit doorheen.

De eerste etappe naar München was al een behoorlijke kluif. Dan joeg Tom ons ook nog eens vijftig kilometer voor München van de snelweg omdat er ergens een “Sperre” was. Dat werd crossen over landweggetjes richting München waar ook nog eens een omleiding was. Dan maar op de ouderwetse manier bij een benzinepomp naar de weg vragen. Uiteindelijk kwamen we om tien uur op de overnachtingskazerne bij het Ostbahnhof aan. Een stilstaand reuzenrad torende boven het betonblok uit. Gelukkig waren we zo goochem geweest om ’s middags bij de aldi naast de afslag Aschaffenburg wat te eten en te drinken in te slaan, want er was in de wijde omtrek helemaal niets te krijgen. In de lobby van het hotel was een zithoek met een koffie-automaat waar we na het diner op de kamer onze drankjes van de aldi nuttigden.

Zondag 30 augustus

Er werd in de overnachtingskazerne niet eens ontbijt geserveerd, dus hebben we dat maar op de eerste de beste parkeerplaats genuttigd. Daarna de volgende etappe naar Belluno in de Dolomieten (Süd-Tirol/Noord-Italië), waar we een nacht in het casa rurale van Fabio en Giovanna zouden doorbrengen. Fabio sms-te onderweg al hoe laat we dachten aan te komen. Dit was tenminste een zorgzame pensionhouder en geen ongeïnteresseerde beeldschermsecretaresse. Toms planning gaf tussen zeven en acht aan, maar dat pakte iets anders uit. Hij had zes uur berekend voor de rit over de N-weg vanaf Garmisch-Partenkirchen en tot aan de Brennerpas liep alles gesmeerd. We hadden geluk, want de oprit naar de pas is vanaf morgen afgesloten, maar nu konden we er nog vorstelijk door. Maar richting Bolzano begon het gedonder al. Het was een en al omleiding wat de klok sloeg. Ik weet niet meer over hoeveel passen we voor Belluno zijn gekomen, de enige die me bijstaat is de Passo San Pellegrino (ja, van het bronwater) op bijna tweeduizend meter hoogte. Tussendoor boodschappen doen bij een eurospar, waar de schoonmaakster bijna een hartverzakking kreeg toen ik het fruit met mijn blote handen pakte. “Nein! Dazu gibt es Handschuhe!” Gelukkig sprak ze Duits, we waren tenslotte in Süd-Tirol. Bij het Gasthof, waar we voor koffie stopten, werden we begroet met een opgewekt “Grüss Gott”.

Over talrijke slingerwegen en geitenpaadjes vonden we uiteindelijk onze bestemming. De casa rurale is een vorstelijk oud huis, volgens Fabio dateert de toren uit de romeinse tijd, toen het nog een wachttoren was. Hij was meer dan attent, besprak een tafel bij de buurtpizzeria en gidste ons erheen. Hoewel hij uitstekend Engels spreekt kon ik het woordelijk verstaan toen hij even met Giovanna in het Italiaans overlegde. Voor mij een soort opfriscursus en ach, zo moeilijk is dat Italiaans niet. Ook het bestellen in de pizzeria kostte me geen enkele moeite. Terug in het huis ontdekte ik op de boekenplank in de slaapkamer een dichtbundel van Gianni di Col, vast een of andere lokale held. Ook het lezen ging heel behoorlijk, ook al was het poëzie en dat is in geen enkele taal eenvoudig. Het viel me op dat er meerdere boeken in het Duits stonden, alsmede italiaanse boeken over duitse grammatica en duitse middeleeuwse literatuur.

Villa rurale

Hij schuift de poort achter de bergrug open: welkom

in het huis van steenovens en zeven maal om de boomgaard

gaan. In de eetkamer huisden Romeinen op wacht, wij

zijn hun nazaten uit rots gehouwen maar zonder harnas,

gastvrij het bergkwartier kijken wij uit op de moeraswezens

in de vlakte die zeppelins voor muggen aanzien en vliegtuigen

zijn er om verdelgingsmiddel uit te strooien. Boeken staan

met rechte rug aan het hoofdeinde. De dichter stapt uit de

schaduw van de berg en slaat een kruis voor de ongelukkig

gevallenen. Er waaien föhnwinden door mijn hoofd

terwijl ik foto’s maak van suikerdips en gesponnen

karamelnestjes. Het is aantrekkelijk om aan het hart van

marsepein te denken, niet dat van bikkelharde taaitaaipoppen.

Op het land is het leven goed zo lang je je plaats kent.

Op tijd vertrekt. Je bent bevoorrecht, je spreekt met een

vreemde tongval. Niet dat naburig gehate beladen dialect.

Maandag 31 augustus

Voordat we vanochtend wegreden hebben we nog een tijdje met Giovanna geouwehoerd over talen en landen naar aanleiding van mijn opmerking dat er zoveel boeken over duitse taal en literatuur stonden. Haar dochter studeert mediëvistiek en Fabio heeft Duits gestudeerd – soortgenoten dus. Giovanna zei dat ze de Südtiroler niet kan uitstaan omdat ze alleen maar Duits willen spreken. Verontwaardigd: “Als je in Bolzano wilt werken, moet je eerst een taalexamen afleggen. Waarom? We zijn toch in Italië, hier spreken we Italiaans. En hoezo het engelse begrip lockdown?” snoof ze. “Daar is een italiaans woord voor, namelijk chiusara. Wat is daar mis mee?”

Het was droog en ook de temperatuur was redelijk, het begon zelfs aardig warm te worden. Zo tuften we aangenaam naar het zuidoosten richting Triest. Maar toen we op een terras langs de weg koffie dronken, begon het te stortregenen. De parasols werden ingeklapt en de weinige bezoekers doken het café in. Ik bracht een bezoekje aan de hurkplee. De Corriere della sera maakte melding van noodweer op de Brennerpas. Het was zo erg dat men zelfs de snelweg had moeten afsluiten. Verder deelde de krant een sneer uit naar het vrekkige Olanda dat de weigering aan EU-steunhulp als politiek gewin inzet. Hier laat zich het cultuurverschil tussen noord en zuid zien: marktwerking versus staatsinvloed. Er is geen sprake van een politiek spel, maar van de ideologie van de terugtredende overheid en van alle EU-landen wordt dezelfde “hervorming” geëist.

Intussen vond ik haast jammer om Iralië weer te moeten verlaten. Wat is het toch een makkelijk en soepel taaltje! Waarom moet ik toch persé mijn kiezen stukbijten op dat weerbarstige Servokroatisch?

Enigszins gespannen reden we op de grens met Slovenië af. De douanier (zonder mondkapje) keek één tel in ons paspoort en maakte toen het rij-maar-door gebaar. Bij de grens met Kroatië waren geen douaniers te bekennen. “Heb ik daarvoor al die moeite gedaan om dat toegangsformulier in te vullen!” gromde mijn reisgenoot. Hij had namelijk voor vertrek een formulier moeten invullen waar we in Kroatië zouden verblijven en wanneer.

“Het is vast alleen maar bedoeld om burgers te ontmoedigen om op reis te gaan,” meende ik.

Onze gastvrouw van het appartement op Krk spreekt alleen Kroatisch. Dat was een onverwacht geluk, ik had verwacht dat iedereen in dat toeristenhol Engels zou spreken. Ik koeterwaalsde zo goed als ik kon en vandaag ging me dat redelijk goed af, ik kreeg zelfs een compliment.

Natuurlijk moest de TV meteen aan. Eerst was er nog wel een aardig programma over Knin tijdens de oorlog met verhalen van de vluchtelingen. Ze noemen hier de Operatie Storm ( op 5 augustus 1995 – de 25-jarige herdenking is net geweest – werden de Krajina en delen van Bosnië op de Serviërs heroverd) “Pobjede za mir” (Overwinning op de vrede) terwijl het gewoon een etnische zuivering was. Maar toen er daarna een programma over corona kwam, heb ik hem uitgezet en geluisterd naar het donderende onweer buiten.

Groeten uit Krk

Hoe is het daar op het vasteland? Jagen de wolken

nog zo snel, of houdt regen je aan huis gekluisterd?

Ben je nog in quarantaine, of mag je met de honden

mee naar buiten? Gedraagt het katertje zich

goed, sleurt hij stiekem bolletjes wol mee onder tenten

van lakens? Speelt je man nog altijd de eerste viool?

We hebben het beter dan ooit op jouw eiland. Je

hebt ons het paradijs gegeven. Natuurlijk ben ik

weer eens je verjaardag vergeten. De tijd kabbelt hier

als de krulgolfjes op de kiezels. Vanaf het fort

lijkt de zee dieper en de lucht hoger. In de haven

ruikt het naar vis en suikerspin. De enige vreemdeling

dit seizoen is een Duitser. Jij legt alles in Gods handen,

ik staar naar Zijn firmament. Jupiter staat in het

zuiden. De nachten zijn donkerder op de ansichtkaart.

Met mij gaat het goed. Ik ben bestendig als de poolster.

Dinsdag 1 september

We zitten in Ljivice op een heuveltop. Dit mag dan een eiland zijn, maar je ziet overal om je heen enkel land. We hebben vandaag alleen wat in het bos achter het appartement rondgestruind, over het grindpad richting Malinska, maar halverwege omgedraaid en afgedaald naar het strand. Na alle regen en onweer was het weer redelijk en het was warm genoeg voor een duik. Het was rustig op het strand (maar waarom komt er uit die strandtenten toch altijd bonkmuziek die honderden meters ver draagt?). De enige andere vreemdelingen waren twee Duitsers die we op de wandeling tegenkwamen. Op de TV in het appartement zitten wel honderd TV-zenders waarvan zeker twintig duitse. Ik hield het maar weer bij de kroatische publieke omroep waar een programma over de kroatische diaspora in Duitsland werd vertoond. Daarna weer zo’n lulprogramma met allerlei deskundigen over jeugdige sexwerken en de invloed van babbelboxen. Zoiets. Voor zo ver ik er kaas van kon maken. Die Joegoslaven kunnen werkelijk van hier tot Sirius ouwehoeren. Daar zijn onze poldertwisten niks bij.

 Het eiland in mij

Je ziet overal land, al groeien de plassen rond je voeten.

In dichte struiken is het moeilijk spoorzoeken. Ik verf

de muren wit als de zon ze verlicht, trek de luiken

dicht om de zomerhitte buiten te sluiten. Vandaag ben ik

een eiland, het liefst met een opgetrokken kust en een

brug waarvoor je tol moet betalen. Je mag me in

azuurblauwe baaien paaien en in hangmatten van me

dromen als een veridyllisch oord waarvan je hebt

gehoord (watertandend boven Google Maps) maar niet

weet waar het ligt, alleen dat de zon er eeuwig schijnt

en de maan in liefdesnachten wordt opgehangen. Ik

dobber op een egale asfaltzee en laat het plenzen in dit

niemandsland, door pleziervaarders genegeerd. Kloppen

op de ziel beantwoord ik met een verfoeilijk blazen.

Laat mij vandaag een eiland zijn. Morgen zijn

de bakens verzet, de geulen weer bevaarbaar.

Woensdag 2 september

Weer een schitterende dag bij een draaglijke temperatuur. We trokken eropuit om Krk-stad te bekijken, een van de oudste stadjes in het adriatische gebied. We bezochten het kasteel van de Frankopani, een adellijke familie, die tot 1671 over Krk regeerde, tot ze door de Venetiërs werd geëxecuteerd. De stad was bekend vanwege het gebruik van het Vegliotic (de italiaanse naam voor Krk luidde Veglia), een begin 19e eeuw uitgestorven dalmatische taal. In de 19e eeuw was Krk het centrum van de illyrische beweging die onafhankelijkheid van Kroatië van Oostenrijk-Hongarije nastreefde. In 1921 werd de stad (evenals het nabij gelegen Rijeka op het vasteland) door het boegbeeld van de italiaanse irredentistische beweging Gabriele d’ Annunzio bezet; vanaf 1920 maakte ze deel uit van het Koninkrijk Joegoslavië. Van 1941 tot 1943 maakte ze deel uit van de italiaanse provincie Fiume (italiaanse benaming voor Rijeka) tot Tito’s partizanen haar in 1944 bevrijdden.

Curricum*

Alles ademt limoen en cocktail, het zout waait uit het

water. Van pure regen zijn de rotsen warm en de zon verft

de lucht olijfgroen. Je zet voet op de grond van de schavioni*

die Venetië in het westen zagen ondergaan. De maan klimt in

masten van plezierjachten. Scheurbuik en virussen zijn ver weg

in de illyrische nachten. De Frankopanen* zijn lang geleden

uitgeroeid, maar de Venustempel staat nog, door de proconsul

van JC* hoogstpersoonlijk gewijd. Jij vertelde over de liefde

in tijden van oorlog toen je manestra* vereidde. Op het vasteland

rookte het. Had je toen maar een haakbus* gehad! Later schrapte

je de balkonscène* bij gebrek aan discrete minnaars. Nu verzamel

je vijgenpitten onder je kussen. Je droomt van bronstige olijf-

plukkers. De herfst duurt 55 dagen lang* voordat het gouden vocht

in de keel vloeit. Net als jij ben ik het hopen moe en alle stegen

lopen dood. Er is alleen een terug. Keer om, volg het spoor tot in

oude staat toen er geen memento mori was. Glijd in vergetelheid.

* Romeinse benaming voor Krk

* Slaven

* Heersers over Krk gedurende de Middeleeuwen

* Julius Caesar

* De kroatische variant van de minestrone (italiaanse groentensoep)

* Voorloper van de musket

* De balkonscène uit “Romeo and Juliet” van Shakespeare met emotionele ontboezemingen

* Duur van de olijvenpluk

Donderdag 3 september

Vandaag een rondwandeling over het schiereiland bij Krk stad gemaakt. Daar was een heus bos met veelal hoge dennebomen, niet van die lage boompjes die je op de rest van het eiland ziet. Overal waren muurtjes van op elkaar gestapelde rotsen, de mrgari geheten, die zijn bedoeld voor de herders, om de schapenkuddes in groepjes te verdelen en te brandmerken. Bij vertrek hing er een donkere wolk boven het bos, die later in het niets oploste en de felle zon tussen de stammen zorgde voor een geweldig spel van licht en schaduw.

Daarna reden we weer naar het strandje bij de stad. Ik hoorde nu vooral veel Duits om me heen. Maar de kennis van vreemde talen op dit eiland valt vies tegen. De ober van het restaurant aan de haven haastte zich om ons de duitse én engelse menukaart te bezorgen, maar veel verder dan  “Was zu trinken?”  kwam hij niet. Hij leek haast opgelucht toen ik hem in het Kroatisch antwoordde.

Vrijdag 4 september

Omdat we vroeg het appartement uit moesten en nog tijd over hadden, zijn we naar Baska op de zuidpunt van het eiland gereden, die eigenlijk geen punt is, maar op de achterkant van een waterfiets lijkt, met Baska in het midden. Het was een onverwacht mooie tocht, we moesten een pas over en reden vervolgens door ruig berglandschap, heel anders dan de heuvels aan de noordkant. Aan weerszijden van de vallei rezen steile bergwanden op. Baska zelf is een badplaats met een vrij lange kade waaraan een aaneenschakeling van horecagelegenheden. Er was een klein stukje zandstrand, hoewel het bij nader inzien meer schelp dan zand was. Ik nam een snelle duik voordat we richting Split tuften. Het appartement voor de nacht in Solin is een complete woning met ruime woonkamer, keuken en slaapkamer – zo jammer dat we morgen weer door moeten! De vrouw die ons binnenliet trok de deur van de koelkast open waar een keur aan rakija’s in het gelid stond. Ze wees ons de weg naar het dichtstbijzijnde restaurant, “maar alles sluit wel om middernacht, want we hebben een avondklok.”  Tja. In Split worden de nieuwe besmettingen geweten aan de nachtclubs die zich niet aan de regels zouden hebben gehouden. Uiteindelijk waren we te moe om nog de deur uit te gaan en hebben we ons gelaafd aan salade, brood en de rakija.

Zaterdag 5 september

Het was weer redelijk vroeg dag, maar minder vroeg dan gisteren. We moesten op tijd zijn voor de boot van Ploce naar Trpanj. We stonden op het punt om te vertrekken toen onze gastvrouw binnenviel, naar ik begreep de zus van de vrouw die ons gisteravond binnenliet. Ze zou in de Jordaan niet misstaan met dat witte haar en die valse wimpers. Het was haar woning waar we hebben overnacht. “Ach ja, ik maak er alleen ’s winters gebruik van,” wuifde ze, “ een huis is voor mij alleen maar een plek om te verblijven.”

We bleven nog wat staan kletsen, over Split, corona en formaliteiten. “Maskers zijn maar een formaliteit,” stelde ze. “Net als het geloof. Iedereen gaat naar de kerk, maar niemand houdt zich aan de geboden. Vertel een Kroaat vanaf de spreekstoel wat ie moet doen en hij doet het niet. Hier zijn wij heel vrijdenkend, want we behoorden altijd tot Venetië. We waren altijd antifascistisch, communistisch, vóór Kroatië, vóór Joegoslavië. Maar de politiek heeft ons verscheurd. Na de oorlog werd het allemaal anders, toen kwamen de primitives from the mountains, die weten niks van het liberale stadsleven. En nu weer corona, but what can you do? Ik lees geen kranten, noch kijk naar het nieuws, daar ga ik me alleen maar naar van voelen. Life goes on, je kunt maar beter naar het strand gaan en genieten.”

Na deze spraakwaterval konden we eindelijk richting Ploce. We waren een uur te vroeg en moesten in de brandende zon wachten. Ik nestelde me maar met de lijvige autobiografie van Marlene Dietrich op het aangrenzende grasveldje in de schaduw van een postzegelboomkruintje. Tijdens de overtocht verdiepte ik me in de Slobodna Dalmacija waar iets in stond over een gesloten grenspost bij Metkovic. Daarna via een schitterende tocht over het schiereiland Peljesac naar Dubrovnik. We kwamen door het plaatsje Ston met de indrukwekkende muur om de Venetiërs tegen te houden – met een lengte van vijfeneenhalve kilometer en oorspronkelijk in het bezit van veertig torens!

In Dubrovnik konden we het appartement aanvankelijk niet vinden en verdwaalden in een wijkje dat tegen de berg aangekoekt zit. Mijn reisgenoot belde de eigenares kennelijk tijdens de babyvoeding; ze liet ons bliksemsnel het appartement zien en was toen weer weg. Het is als een grot, met luiken vergrendeld en achter uitkijkend op een blinde muur, maar er is een patio met een grote citrusboom.

Boban Sunny Apartment (Laissez-faire aan de Adria)

Ze komt de vroege morgen na de doorwaakte nacht

binnengewandeld. Ik lag in haar bed wakker, hoewel

de avondklok al vroeg was ingegaan. Ze verspreidt een

geblondeerd licht en een snufje zeezout. Haar mocca-

bruine tint zou in de Jordaan niet misstaan, haar

laissez-faire is van een melkmeisjesachtige lichtheid,

haar wimpers net vals genoeg om haar een zeker cachet

te geven. Een huis is een plek om te liggen, zegt ze en

scheldt in haar rollendslavische Engels op de primitievelingen

uit de bergen. In de stad zijn wij liberaal en enkel gelovig

voor de vorm. Zeg een Kroaat dat hij iets moet en hij doet

het niet. Wij zijn de nazaten van Diocletianus*. Een paleis

werd een stad. Kranten lees ik niet, politiek maakt me ziek.

Het leven gaat door, met of zonder corona. Wat kun je

anders doen dan naar het strand gaan, de zon te laten

schijnen, de hemel blauw te verven, eeuwig siësta houden.

* Romeins keizer (243-311) die vlak voor zijn aftreden een paleis aan de adriatische kust liet bouwen om zijn ouwe dag te slijten. Daaruit is de stad Split ontstaan.

Klacht te Metkovic*

Ook in de bergen wordt het coronabeleid nijpend als

er geen grenspost meer is om door te steken. Hekken houden

al een half jaar lang de wacht, geen hond die zich

waagt buiten geschilderde strepen. De oude veteraan

in het grensoverschrijdende wil er wel zijn licht op

laten schijnen. De klaagmuur volgekalkt met het

kleine leed van lokaliteiten. In geen tachtig jaar

heb ik het zo erg meegemaakt, slist de eentandige,

ik woonde hier al toen er nog geen asfalt lag en ik

op rubberlaarzen liep. De politiek geeft niet om de

kleine man, behalve wanneer er verkiezingen zijn. Ik

ben van mijn dichtstbijzijnde stamkroeg beroofd. Hoe

moet ik op mijn leeftijd vijftien kilometer omlopen?

Zelfs in de oorlog kon je wapens smokkelen. Als je

maar genoeg betaalde. In rookwaar of in natura.

Een virus is erger dan oorlog. Je kunt het niet neermaaien.

* Grensplaats in Zuid-Dalmatië tussen Kroatië en Bosnië Hercegovina

Zondag 6 september

Het was een beetje een verloren dag, maar dat was ook een beetje onze eigen schuld, want na de 30 euro parkeergeld van gisteravond (van negen tot een, alleen om te eten, wat door de stad te lopen en nog een drankje te doen!) wisten we nu niet goed hoe we het beste naar de stad konden. Er reed een bus, maar dan moesten we eerst kaartjes kopen bij een kiosk die we onderweg nergens hadden gezien. Ook moesten er boodschappen gedaan worden voor een picknick, want uit eten is hier evenmin goedkoop. Toen kwam ik er ook nog eens achter dat ik mijn make-uptasje kennelijk in het appartement in Solin heb laten liggen, dus moesten we op zoek naar een drogist die op zondag open is. Navraag bij de hipermarket leidde er uiteindelijk toe dat we bij een winkelcentrum tien kilometer verderop – bij Srebreno richting Cavtat – belandden waar alles was. Toen we de boodschappen hadden gedaan en koffie gedronken, was het nog net licht genoeg voor een duik en een tekening, dus zijn we naar het strand gereden. Parkeren is hier tenminste wel stukken goedkoper. Daarna hebben we op een bankje gegeten nadat mijn reisgenoot nog een kant-en-klare salade bij een snackbar verderop had gehaald.

Toen ik vannacht op de patio zat te lezen, kreeg ik gezelschap van drie katten; één brutale sloop naar binnen en vlijde zich op de boodschappentas neer.

Verloren dagen

Je haalt een paar straatkatten in huis en slaapt

je door de dagen. Buiten ruist de granaatappel-

boom, zijn bladeren overhuiven de hagediswarme

patio. De stad is onbewoond verklaard, want in

parkeergarages kun je niet wonen. Op iedere

straathoek loeren dieven van de eigen portemonnee.

De vesting heeft sterallures gekregen sinds de netflix-

koning er is geland. Maar op zondagen zitten

de luiken dicht. Je verbeelding schiet tekort om

verborgen levens in thuisbioscopen uit te beelden. Ik

hou de katten gezelschap. Bidden dat je me komt

redden heeft geen zin, want alle wensen zijn opgeschort.

Vandaag regeert een wrede God. Je ziet nergens het

nut van in. Je rijdt in rondjes tegen beter weten in,

maar stilstand is de dood. Dit alles dient enkel om

het hopeloze verlies van verloren uren te maskeren.

Maandag 7 september

We hebben vanmiddag de galerie met oorlogsfoto’s van Dubrovnik en andere kroatische steden bezocht. Er hingen veel foto’s van Ron Haviv bij, die ook in de grote hal op de compound in Potocari te bezichtigen zijn. Je mag het misschien niet zeggen, maar er hingen schitterende foto’s bij van de geheel verlaten, enkel door meeuwen bevolkte binnenstad van Dubrovnik tijdens de belegering. Ook opmerkelijk: een foto van een klein meisje achter een raam in Lukomir, een bergdorpje in Bosnië, waaraan de oorlog volledig is voorbij gegaan, evenals WO II trouwens. Ze hebben er geen elektriciteit en geen telefoon en alle kleding wordt met de hand gemaakt. Van Fadila had ik al eens gehoord dat er in Bosnië daadwerkelijk nog zulke dorpen bestaan. De benedenverdieping was ingericht met een expo over de Rohingya in Myanmar.

Daarna deden we weer boodschappen bij het winkelcentrum in Srebreno en zijn toen doorgereden naar Cavtat om daar een kijkje te nemen. Ook een mooi oud stadje dat ooit de bakermat van Dubrovnik was. Het begon als illyrische nederzetting, bewoond door griekse kolonisten uit Issa (Vis), die het Epidaurus noemden. Vanaf 228 voor Chr. Was het een romeinse kolonie, Civitas Vetus genaamd. In de 7e eeuw werd de stad verwoest door oprukkende slavische stammen. De inwoners vluchtten naar het noordwesten en vestigden zich volgens de legende in Ragusa – de romeinse benaming voor Dubrovnik.

Cavtat heeft een mooie lungomare die zich om een bosrijk schiereiland slingert. Aan een strandje in een inham nam ik een duik. Als we de tijd hadden gehad, waren we helemaal doorgereden tot aan de grens met Montenegro 25 kilometer verderop. Bij Plat voor Cavtat is Kroatië op zijn smalst, nog geen twee kilometer.

Maar het was al donker en etenstijd. We reden terug naar Srebreno om bij de snackbar buiten op het terras een maaltijd te nuttigen. Een snackbar kom je in deze contreien trouwens niet vaak tegen.

Dinsdag 8 september

Mijn reisgenoot was zenuwachtig omdat we de boot moesten halen: hij stond al om tien uur in de startblokken terwijl ik de slaap nog uit m’n ogen moest wrijven. Na een paar beroerde nachten had ik eindelijk weer eens goed geslapen, maar dan zijn zeven of acht uur gewoon niet genoeg.

Op de bijrijdersstoel las ik de Slobodna Dalmacija van gisteren en het was weer een en al covid wat de klok sloeg. De scholen zijn amper begonnen of de eerste besmettingen zijn een feit. Een examenklas die besmet van een schoolreisje in Istrië is teruggekeerd. Een paar scholen moesten na één lesdag alweer sluiten. En ook hier complotdenkers en viruswaanzinprotesten afgelopen zaterdag in Zagreb. Van het zuidoostfront niets nieuws.

In Sibenik werden we bij het appartement opgewacht door twee mannen en een hond. Ze wilden – onder het genot van koffie en een rode vruchtensap – vooral over het nederlandse voetbal praten. “Ajax is een geweldige club,” meende de baardige, de oudere van het stel. Had hij even geluk dat ik geen Rotterdamse ben! Ik knikte beleefd (want niets kan me minder boeien dan voetbal) terwijl mijn reisgenoot doorkletste over het schaatsen en de waterwerken, nu we het toch over “neerlands trots” hadden. Hoe het er in Nederland met covid voorstond, wilde de baardige toen weten. O jee, het c-woord was eindelijk gevallen. “Hetzelfde als hier,” gaven we schokschouderend. Nu stak de jongere van leer: “De meeste besmettingen waren in augustus omdat de nachtclubs veel te veel mensen toelieten.” Iedereen schuift elkaar kennelijk de zwarte piet toe. Achtereenvolgens heb ik al gehoord dat de eilanden, Split en Zagreb de hoofdschuldigen zijn.

“Vandaag alleen al zijn er weer tweehonderd nieuwe besmettingen bijgekomen,” verzuchtte de baardige. Wel, dan kun je – zoals de dame in Solin beweerde – maar het beste naar het strand gaan en genieten. En dat is precies wat we deden. En door de stad struinen (ik kan onderhand geen trappen meer zien!) en op een terras een hapje eten.

Coviddag

Het is weer zo’n dag. Je kunt geen krant openslaan

of de tentakels van het virus strekken zich naar je uit,

klaar om je bij de keel te grijpen. De statistiekenstaatjes

dansen voor je ogen en het lijkt alsof de pleuris is uit-

gebroken. Op de boot hangen de maskers onder de kin.

Men koestert zich in een radio-actieve zon. Een enkeling

dweilt de vloer met de krant aan. Het leven gaat door,

we moeten steeds maar verder. De huisbaas informeert naar

de stand van zaken in mijn land. Zijn blaffende hond

houdt het virus op afstand. Vandaag alweer tweehonderd

nieuwe besmettingen erbij, verzucht hij, maar er

storten geen huizen in en de zee schittert als een lichtbak

in gewild bange tijden. Soms willen we de rampspoed

over ons afroepen. Vandaag luisteren we naar het klotsen

van wijn en water, beklimmen met zeemansbenen de

trapsgewijze straten. Kauwen op de tentakels van een octopus.

Woensdag 9 september

Niet veel bijzonders vandaag. We zijn van Sibenik naar Osijek gereden, eerst een heel stuk over de N-weg via Knin en Plitvice Jezera (daar was het ineens heel groen, het leek het Zwarte Woud wel) naar Sisak gereden en van daar over de saaiste snelweg van de wereld, die van Eenheid en Broederschap.

Bij het appartement in Osijek aangekomen belde mijn reisgenoot met Jasmina toen er net een man kwam aangefietst die zich als Ivan voorstelde. Gordana is verhuisd, ze heeft een appartement dichter bij de Tvrda gekocht. Ivan liet ons binnen en kondigde aan de volgende dag ajvar te zullen maken, de joegoslavische saus van pepers, uien en aubergines. Hij nodigde ons uit om te komen proeven.

“Hebben jullie dat ongeluk bij Zagreb niet gezien?” vroeg hij. Het schijnt nogal een inferno te zijn geweest. Gelukkig maar dat we een andere route hadden gereden.

Ik maakte snel een salade klaar waarop we naar een film met Meryl Streep op TV keken, maar we hebben het einde niet meer meegekregen.

Donderdag 10 september

Eindelijk een verkwikkende nachtrust van tot de middag slapen. Terwijl ik onder de douche m’n haren stond te wassen hield mijn reisgenoot de vier ajvarkokende mannen gezelschap. Toen de saus klaar was, ging ik proeven. Ivan zat te roeren in een pan zo groot als een regenton, maar dan minder diep. Ze zijn er wel drie dagen zoet mee! Eerst moet er op de biomarkt ingekocht worden – op mijn vraag of ze de ingrediënten niet zelf verbouwen antwoordde Ivan: “Ja, dat deden onze grootmoeders, maar wij niet meer.” Dan doen ze er een hele dag over om alles fijn te snijden en op de derde dag worden er twee versies van de saus gekookt: een pittige en een iets minder pittige. De saus moet twee uur koken, vervolgens in potjes worden gedaan en een nacht op een koele plek staan.

Aan het einde van de middag waren we zo ver om naar de kapper te gaan. Het viel niet mee om het rappe Kroatisch van de kapster te volgen. Uiteindelijk begreep ik dat ze tijd had voor één persoon, dus nam ik maar plaats. Wat ik niet had begrepen was dat ze mijn reisgenoot ook wel kon knippen, maar pas na een andere klant. Het maakte niet uit, deze kapster was vliegensvlug en efficiënt zonder gehannes met gloeiende föhns die een eeuwigheid op je hoofd worden gezet. Op goed geluk was ze zelfs bereid om de baard van mijn reisgenoot te trimmen.

Toen we bij het appartement terugkwamen, waren de mannen op de binnenplaats aan het vieren dat de ajvar eindelijk af was – met veel bier en slivovica.

Ajvar

Hij maakt het volgens grootmoeders recept. Ivan

roert twee uur lang in de regenton pepers en uien

vloeibaar. De aubergine houdt het geraamte bijeen.

We eten de vruchten van de rivier volgens kostelijk

slavoons gebruik. Grootmoeder hing de paprika’s te

drogen, het nageslacht bereidt met hetzelfde engelen-

geduld de beetgare saus. Het land moet de hele schrale

winter worden gevoed als er niets groeit en de wegen

van ijs zijn. Nu is het seizoen van de paprika als

de zon nog hoog staat. Hij heeft de Balkan overleefd.

Het voelt als thuiskomen in een geadopteerde streek.

Drie dagen werk gingen aan het inblikken vooraf:

van grillen, garen, ontvellen, malen, stoven en oppotten.

Het zweet parelt op blote mannenlijven. De bloedsaus aan-

gelengd met tranen. Na gedane arbeid rusten de zaden, gaan

de benen omhoog, vuurt pruimenjenever de kelen aan.

Vrijdag 11 september

Opnieuw in Vinkovci op zoek gegaan naar de lantaarn uit het bekende slawoonse lied “Gori lampa nasrid Vinkovaca” (Middenin Vinkovci brandt een lantaarn), maar hem alweer niet kunnen ontdekken. Alle lantaarns lijken op elkaar en er is eigenlijk niets bijzonders aan te zien. Dan vind ik de lantaarns op de consoles langs de Oude Gracht in Utrecht mooier en sfeervoller. Via google ontdekte ik wel dat er een heuse vereniging is die zich voor het behoud van dit leger inzet, want het zijn er inderdaad wel veel. Er is een lampafestival en nu was er een herfstfestival in aantocht waarvoor de straten waren afgezet.

In het café waar we koffie dronken (kavana Aurelia) hing een gedicht van de 19e eeuwse dichter Ivan Kozarac – afkomstig uit Vinkovci – over koffie. Toen ik op het plein op een bankje in de schaduw een tekening aan het maken was, passeerde een bruiloftsstoet me rakelings. Bruid en bruidegom voorop (wat had dat mens een dikke laag make up op, ze leek wel een wassen pop!), daarachter de gasten en het muzikale kwartet sloot de rij. Ook hier werd weer ijverig met de kroatische vlag gezwaaid

Gordana had ons een restaurant aangeraden langs de weg van Vinkovci naar Zupanja. Het was er erg rustig en de uitspanning had de uitstraling van een Autohof langs de duitse Autobahn, maar het eten was voortreffelijk.

Overigens kunnen ze hier niet stoppen met Duitsland te prijzen omdat het als enige land Kroatië niet op de oranje lijst van coronarisicogebieden heeft geplaatst. Daardoor zijn de meeste toeristen uit Duitsland afkomstig, gevolgd door de Kroaten zelf en dan de Polen en de Tsjechen. Het “Danke Deutschland!” is hier inmiddels een gevleugelde uitspraak.

 Middenin Vinkovci brandt een lantaarn*

Middenin Vinkovci brandt een lantaarn voor wie

bloemen en kussen wil – zo gaat het lied. Geen Lili

Marleen* te bekennen en ook geen kazerne. Is het

een lichtcirkel die de geliefden uitsnijdt? Of is het een

toverlantaarn die de meisjes als motten aantrekt?

Er zou een lamp moeten zijn die strelingen tot aan

het ochtendrood belooft, maar handen zijn het

enige dat wordt ontbloot. Haar volle mond op afstand

begeerd, de zanger hoeft geen drie dagen taptoe te vrezen.

Waar glijdt de liefde heen? In het schijnsel of op een

donkere straathoek? Hier lijken alle lantaarns op

elkaar en alle Marlenes dragen een blonde pruik.

In het café zit een jonggestorven dichter* die niet met

zijn nicht kon trouwen. Hij plengt een traan in het

melkschuim. Verloren liefde hoef je niet met een lantaarntje

te zoeken, die kun je gewoon van de koffie afschrapen.

* Slavoonse Schlager van Krunoslav Kico Slabinac (Gori lampa nasrid Vinkovaca)

* Lied uit WOI, vertolkt door Marlene Dietrich

* Ivan Kozarac (1885-1910), afkomstig uit Vinkovci. Schreef een gedicht over koffie

Zaterdag 12 september

Mijn reisgenoot had ontdekt dat er een natuurgebied – Pupak – bij Nasice is. Het leek hem ideaal voor een wandeling in bos en bergen. Hoewel Slawonië voor de rest zo plat als Walcheren is, is dit een verre uitloper van “slechts” een paar honderd meter hoog van het gebergte rond Zagreb en ongemeen populair bij dagjesmensen, zoals we later zouden ontdekken. Het werd uiteindelijk een tocht van bijna drie uur over landweggetjes die gedeeltelijk onverhard waren. Na afloop was de auto onherkenbaar door het stof dat van het grind opspatte. We waren zo dom geweest om aan de zuidkant naar boven te klimmen, want de weg aan de noordkant was wel geasfalteerd. Eindelijk waren we dan bij het park Jankovac, gesticht door een oostenrijkse graaf die Wenen was ontvlucht op zoek naar rust. Zijn sarcofaag is te bezichtigen in een uit de rotsen gehouwen grot. Aangezien we er pas tegen zessen waren en het om half acht donker is, hadden we net genoeg tijd voor een rondje om het meer en een bezoekje aan de sarcofaag. Bij de ingang was een blokhut die als uitspanning moest dienen en corona of niet, het was er razend druk. Weliswaar alleen voor de afhaal om buiten op het terras, in het gras of bij de kinderspeelplaats als picknick te nuttigen.

Zondag 13 september

In de krant foto’s van het bombardement van het JNA (Joegoslavische Volksleger) op Osijek van 13 september 1991.

We fietsten een rondje Kopacki Rit op uiterst oncomfortabele moutainbikes. Mijn reisgenoot kreeg er “blauwe ballen” van, zoals hij het zelf zei. Gordana had gezegd dat het dit jaar erg meeviel met de muggen, maar toen ik stopte om in een bosje te plassen, daalden ze in dichte zwermen op me neer. Dat werd afknijpen en hobbelend en slippend over het grind verder zwoegen. Als beloning wachtte het theehuis bij de ingang van Kopacki Rit, waar we op het terras een koel glas mineraalwater bestelden. Van daar waren we via de doorgaande weg in een vloek en een zucht weer in Osijek. Toen we nog wat door de Tvrda slenterden, kwamen we bij een gloednieuw, maar leeg plein. Ik wist niet goed wat ik ervan moest denken. Er was een overvloed aan bankjes waar het licht op neerplensde, zodat je er goed kunt lezen of schrijven (sinds ik gedurende de lockdown afhankelijk was van zulke plekken ben ik hier extra op gebrand), maar het leefde niet.

We dronken slivo op een terras waar de ober het presteerde om die nota bene met een ijsblokje te serveren. Zo heb ik de slivo nog nooit gedronken en vanzelfsprekend smaakte het smerig en vooral laf.

Maandag 14 september

Gewinkeld in de Portanova, het grote winkelcentrum buiten de stad. Ik heb het eindelijk aangedurfd om bij de apotheek om paracetamol en diarreeremmers te vragen, want ik heb sinds gisteren weer buikkrampen en diarree. Ik moest wel wat schaamte overwinnen; bij ons gris je die pillen gewoon uit het schap bij het Kruidvat.

Daarna in de Drava gezwommen. Mijn reisgenoot maakte zich zorgen toen ik tijdens het eten niet erg spraakzaam was. Ik was enigszins bedrukt vanwege de buikpijn en vreesde weer een slapeloze nacht van de jeuk, zoals dat donderdag ook al het geval was geweest. “Al die corona-onzekerheid is ook niet goed voor je zenuwen,” meende hij.

Tussen de buien door las ik in “De poppenspeler en de duivelin” van Johan de Boose over zijn reis door Kroatië en op alle plekken die hij beschrijft ben ik ook geweest, maar ik herken er niets in. Wat een donker en somber boek over de schimmen uit het vermeende bloeddorstige en oorlogszuchtige verleden. Ja, als je ze wilt zien, zijn ze ook overal. Net als de Nazis in Duitsland of bij ons de gebedsstrijders van de Tachtigjarige Oorlog die in hun nazaten op Urk vandaag nog voortleven. Bovendien noemt de Boose in zijn dankwoord Raymond Detrez als eerste lezer – die Serviërvriend die heeft beweerd dat Bosnië “geen land” is. Saillant detail dat ik nog in de Glas Slavonije las: de familie van Vucic (de servische president) is tijdens de Tweede Wereldoorlog naar Kroatië gevlucht en heeft zich daar tot het katholicisme bekeerd. Aleksandar heeft zelf nog op een katholieke school in Dubrovnik gezeten.

Dinsdag 15 september

Johan de Boose verbleef in Osijek in hotel Waldinger, dat is zo’n beetje de sjiekste tent van de stad. Dat kun je je kennelijk veroorloven als je writer in residence bent.

Natuurlijk was ik zo naïef om ervan uit te gaan dat een kaartje voor de bus naar Tuzla me automatisch toegang tot Bosnië zou verschaffen. Maar toen we koffie dronken in Maksimilian en Jasmina alle informatie opgoogelde, bleek al snel dat je een negatieve test moet overleggen. “Die busmaatschappijen willen sowieso hun tickets verkopen,” hoonde ze. “Dat zegt nog niks.” Ik begon te zweten als een rund en zag voor mijn geestesoog witte jassen onverstaanbaar jargon spuien en labyrinten van ziekenhuizen waar ik onherroepelijk al dan niet taalkundig zou verdwalen. Gelukkig was Jasmina er ook nog met haar smartphone. De teststraat bleek een container tegenover het ziekenhuis die gelukkig gemakkelijk te vinden was en Jasmina had ons voor betaling naar het postkantoor verwezen met een vooraf (door haar) ingevulde kwitantie. Alleen kost het maar liefst honderd euro, kan ik er morgenochtend pas terecht en heb de uitslag niet voor de avond, zodat mijn vertrek een dag uitgesteld moet worden. Als ik dit van tevoren had geweten, was ik er niet aan begonnen. Of ik was er eerder aan begonnen door het een en ander uit te zoeken. Maar ja, je verdringt het ook wel in de hoop dat het allemaal zo’n vaart niet loopt. En dan zul je vast weer zien en beleven dat er bij de grens niet eens naar gevraagd wordt! Volgens Jasmina is het vooral de Servische Republiek, die een test verlangt, maar dan hoop ik niet dat die, als ik de volgende dag naar Srebrenica ga, alweer verlopen is! En hoe wordt dat gecontroleerd? Zijn de grensposten tussen de Republiek en de Federatie herrezen? Dat zal de kille vrede al helemaal niet ten goede komen!

Enfin, dat zijn allemaal zorgen die nog geen werkelijkheid zijn. Wat dat betreft slaat mijn fantasie meer dan eens op hol als er hobbels opduiken. Eerst zorgen dat ik op tijd het bed inkom.

Woensdag 16 september

Iets na zevenen was ik present voor de test. Er stond al een lange rij. “Nou, ik parkeer in de straat verderop en kijk of ik koffie kan krijgen,” zei mijn reisgenoot en gaf weer gas.

Het was behoorlijk frisjes, dat ben ik niet meer gewend, maar wanneer ben ik nou ooit op dit tijdstip buiten?

Ik schuifelde naar de dunne lichtstreep van het waterige zonnetje dat achter een muur vandaan kroop. Het moet gezegd, de “straat” ging keurig op tijd open. Meteen was het een druk af en aan geren van mensen in covidmaanpakken, wat ik tot nu toe alleen maar van de TV kende. Eerst moest ik me laten registreren. Meteen ontstond er paniek, want ik had maar één velletje van de kwitantie. Boos siste de vrouw aan de balie me toe dat ik twéé kopieën diende te hebben. Opgewonden sprak ze in haar telefoon dat ze “zo’n buitenlandse” voor zich had die niets begreep en wat ze in hemelsnaam met me aan moest. (Dat kon ik dan weer wel bijna woord voor woord verstaan.) Uiteindelijk maakte haar collega met haar mobiel een foto van de kwitantie en nadat ik was doorgelopen kwam ze me ook nog achterna gerend omdat ze vergeten was om mijn mailadres te noteren. Hèhè, toen was ik eindelijk aan de beurt. De (jonge) dokter boog zich met het wattenstaafje over het kozijn van de portocabine. Ik had allemaal horrorverhalen gehoord over hoe diep dat ding wel niet in je neusgat wordt gestoken en hoe pijnlijk dat wel niet is, maar het stelde helemaal niets voor en was in twee seconden gepiept. Het kietelde hooguit een beetje. En dat voor honderd euro!

“Jaja, corona is big business,” meende mijn reisgenoot die verrast was om me zo snel alweer te zien. “Maar goed dat ze het staafje er niet te diep in hebben gestoken. Je zou anders maar positief getest worden!” Daar maakte ik me niet zo’n zorgen om. Waar ik last van heb zit in maag en darmen en niet in m’n neus.

We reden naar Maksimilian om het appartement te betalen en werden door Vladimir – Jasmina’s man – onthaald op koffie en hij deed er ook nog een fles zelfgestookte rakija bij. Nadat hij zich had verontschuldigd omdat hij druk was trokken wij in de schaduw van de wijnranken een boek tevoorschijn. Toen we om tien uur weer bij het appartement terug waren, twijfelde ik of ik nog plat zou gaan – van Vladimirs koffie was ik aardig opgekikkerd. Maar ik lag nog niet goed en wel of ik was vertrokken tot de beierende kerkklokken me om twaalf uur wekten.

De rest van de dag hebben we besteed aan door de stad lopen, een paar winkels in en uit gaan en ik maakte een tekening in een park met een prieeltje. Op de terugweg een stop in een café voor een drankje. Toen ik weer thuis de mail opende, zag ik de uitslag van de test: die was zoals te verwachten negatief. Het document kan ik pas morgen ophalen, maar dan heb ik nog wel genoeg tijd om in Slavonski Brod te komen.

Ivan gaf ons eindelijk het beloofde potje met ajvar. Volgens het weerbericht barst morgen de bura (valwind uit het noorden) los en gaat de temperatuur met sprongen omlaag, maar volgens Ivan wordt het daarna weer net zo warm.

Donderdag 17 september

Toen mijn reisgenoot me vanochtend wakker maakte, zei hij: “Het goede nieuws is dat je testuitslag negatief is…” “Dat had ik gisteravond al gezien,” kreunde ik. “Het slechte nieuws is dat de bus vanuit Slawonski Brod niet rijdt, alleen vannacht gaat er een.” Door het geratel onder mijn hersenpan was ik meteen wakker. Mijn reisgenoot deed zijn uiterste best om me van mijn reis naar Bosnië af te brengen, maar daar had ik toch niet al die moeite voor gedaan! “Ik heb op de site van de Volkskrant gekeken,” zei hij, “maar ze schijnen in Bosnië en Servië serieuze problemen met corona te hebben.”

Ik ontplofte zowat. “Wat doe jij in hemelsnaam op de site van de Volkskrant tijdens je vakantie? En wat weten ze op die burelen nou van de situatie hier in de regio?”

“Nou ja, ik ga alweer bijna terug, hoor,” zei hij met een scheef lachje.

Die bus was een fikse tegenslag. “Er zijn twee mogelijkheden,” zei hij weer, “we kunnen naar Slawonski Brod rijden, daar informatie opvragen en je brengt daar de avond door, of je rijdt met me mee naar Varazdin, dan breng ik je vanavond naar Zagreb en van daar vertrekt de nachtbus om kwart voor twaalf. Dan hoef je niet de halve nacht in Brod door te brengen.”

“Maar dan moet ik al mijn boekingen weer omzetten,” klaagde ik.

“Het beste is als je even belt.”

“Je weet hoe zeer ik bellen haat. Zeker in die taal.”

Ik was zo nijdig dat ik nog een half uur in bed bleef liggen stomen. Toen ik onder de douche vandaan kwam, zei mijn reisgenoot: “Er is nog een derde mogelijkheid. Ik heb op internet gezien dat er om drie uur vanuit Orasje een bus naar Tuzla vertrekt. Ik zou je bij de grens kunnen afzetten, dan is het van daar een half uur lopen naar de bushalte.”

Verdorie, waarom had hij dat niet meteen gezegd? Nu hadden we kostbare tijd verloren, want het was uiteindelijk kwart voor twaalf toen we wegreden en het testresultaat moest nog bij het ziekenhuis opgehaald worden. Dat had ook enige voeten in de aarde omdat de dokters van mijn doopnaam Josina Josipa gemaakt hadden. Voor de goede administratieve orde moest dat aangepast worden en dat duurde ook weer een tijdje terwijl ik me buiten het kantoortje stond te verbijten. Eindelijk was alles in kannen en kruiken. “Do you need a stamp?” vroeg de vrouw. YESYESYES! Geen idee waar het voor nodig was, maar de ervaring heeft me inmiddels geleerd dat het op de Balkan een kwestie is van hoe meer officiële stempels hoe beter.

De landweg naar Zupanja wilde ook al niet zo vlotten. Om kwart voor twee waren we eindelijk bij de grens en moesten toen nog op google maps uitvogelen hoe ik moest lopen. Mijn reisgenoot zette de motor uit. “Laat alsjeblieft de motor draaien met de airco aan,” gaf ik, “want dit hou ik niet lang vol.”

“Zeg, je gaat nu geen divagedrag vertonen, hè?” viel mijn reisgenoot uit. “Jij hebt het beklopte idee om naar Bosnië te gaan.”

Maar ik moet nog dat hele stuk met mijn bagage over de brug in de brandende zon, dacht ik.

“Er zou een bus om kwart over drie moeten gaan,” zei mijn reisgenoot, iets gekalmeerd, “maar internet is hier kennelijk absoluut niet betrouwbaar.”

Ik besloot om het erop te wagen. “En anders kom je maar weer terug, dan rij je met me mee naar Varazdin. Ik wacht wel. Bel me aan de overkant als het is gelukt.”

Dapper liep ik op de douanehokjes af. Dit was de kroatische douane, dus die liet mij er zonder omhaal door. Toen kwam de brug waar geen einde aan leek te komen. Ik waande me de man met geheugenverlies in de woestijn in de openingsscène van “Paris Texas”. Ik droop van het zweet en vervolgens keek de bosnische douanier zo lang op mijn testpapier dat ik al de terugtocht over die helse brug begon te vrezen. Hij wenkte zijn collega die hem iets toebrabbelde en toen was het goed. Nadat ik even in de schaduw van het douanehuisje op adem was gekomen ging het weer verder naar het citycenter waar ik volgens Google Maps rechtsaf zou moeten. Ik begon intussen danig oververhit te raken en tas en rugzak sneden in m’n schouders. Maar daar was een benzinestation met ervoor een postzegelgrasveldje waarop een sproeier water in het rond zwiepte! Ik bleef er net zo lang onder staan tot ik doorweekt was. Er was een bankomat waar ik marken kon pinnen.

Op goed geluk sloeg ik voor het citycenter rechtsaf en toen ik de hoek omkwam, zag ik een bord waarop de autobuska stanica stond aangegeven.

Aan het loket bediende ik me van mijn beste Servokroatisch en hoopte maar dat ik niet te laat was. Ik had geluk, want er ging om half vier een bus naar Tuzla, dus een half uur later. Dan had ik nog ruim tijd voor de WC-gang en nog een kop koffie ook. Alleen moest ik andermaal een nieuw kaartje kopen, wat ik al twee keer eerder voor dat traject had gedaan.

Desalniettemin zonk ik opgelucht op het terras van de uitspanning neer. Ik keek toe hoe verderop de mannen de scharnieren van het toegangshek tot het busstation smeerden en het vervolgens eindeloos aan het op en neer zwiepen waren. De mensen hier kunnen oneindig lang en onverstoorbaar ergens mee bezig zijn.

Eindelijk kwam de bus, want ook daarvan kun je in dit land niet zeker zijn. Een man gebaarde naar de plaats naast hem aan de overkant van het gangpad. Ik had hem hiervoor ook al op het terras gezien. Hij vroeg me wat ik in Bosnië kwam doen waarop ik vertelde dat ik voor het 11 julicomité werk. Hij nam voetstoots aan dat ik journaliste was en ik liet het maar zo. “Reportaze o Srebrenice,” knikte hij. “Strasno, strasno (vreselijk, vreselijk) wat daar is gebeurd.” Toen schakelde hij op het weer over. Ik vroeg hem of deze hitte in september normaal is. “Dat is de opwarming van de aarde.” Zo goed en zo kwaad als het ging legde ik hem uit dat het in Nederland begin augustus 36 graden was en dat dat ook niet normaal is. Hij stapte in Gradacac uit, ik herkende de burcht op de heuvel.

Om zes uur kwam de bus in Tuzla aan, wat heel netjes was. Foei, ik was alweer vergeten hoe zwaar het is om van die lange stukken te voet met bagage te moeten slepen. Vorig jaar waren we immers heel comfortabel komen vliegen en met de huurauto door Bosnië getrokken. Bij pension Kipovi zette ik braaf mijn mondmasker op voordat ik naar binnen ging, maar de baas gebood me om het onmiddellijk weer af te doen. “Wat krijgen we nu?” riep hij verontwaardigd uit.

“Is er dan geen corona in Tuzla?” grapte ik.

“Da’s toch allemaal bluf,” brieste hij. “Ken jij iemand die het heeft? Het is een stokpaardje van onze politici en de EU. Vier maanden lang moesten we dicht! Ik zit aan de grond. En we moesten nota bene ook nog op een bepaalde tijd binnen zijn! Corona bestaat niet, het is allemaal blufpoker.” Ik had inderdaad in de Süddeutsche Zeitung gelezen dat er in Servië een avondklok was en in Bosnië dus kennelijk ook.

Ik zag inderdaad nauwelijks mondkapjes in de winkels of op straat, hooguit bij het winkelpersoneel en oude mensen. Ik grinnikte in m’n vuistje. Waar viruswaanzin bij ons voor idiotie wordt versleten lijkt het hier eerder common sense te zijn. Maar ja, de kloof tussen burger en overheid is zo groot dat iedere verordening als waanzin van de hand wordt gewezen.

Het was helaas te laat om nog in het zoutmeertje te kunnen zwemmen, het enige groepje mensen dat ik er aantrof wist me te melden dat het meer gesloten was, maar dat het zwembad een paar kilometer verderop nog wel open was. Dan maar een wandeling in de schemering door het “dodenpark”.

Brug over de Sava

is het zinderende niemandsland. De rivier van

zilver folie blakerend in de zon, de eenzame

wandelaar ziet niets dan onbereikbare oases van

kusten. De dorst wordt met iedere stap groter.

Het land met iedere stempel dichterbij. Het corona-

bestendige document het belangrijkste op zak,

het paspoort tot de volgende oever. De douanier

in zijn donkere cel een God die beschikt over het lot

van de pelgrims die de moed hebben om over de

grens te trekken, hun geloofspapieren te laten zien.

Je bent pas covidnegatief als wij het zeggen. De oase

is een postzegel kunstgras met een sproeier. De route

staat gewoon aangegeven. We kunnen verder met het

modern transport. In mijn luie stoel lees ik over de

uitvinder met een doodspanty over zijn hoofden hoe

een dichter de liefste tabaksdoos van Brecht verloor.

Vrijdag 18 september

Ik was na de wandeling nog een hapje gaan eten in de stad, daarna had ik tot half elf op een muurtje op het plein met de fontein zitten schrijven en toen ik terugkwam bij het pension zat de deur op slot en was de receptie verlaten! Hemel, wat nu? Op de deur hing een briefje met een telefoonnummer, maar dat werkte natuurlijk niet op mijn telefoon, want het was een nummer vanuit Bosnië en ik wist het kengetal niet. De paniek vloog me naar de keel maar gaf me tegelijkertijd vleugels, zodat ik een wildvreemd paartje op straat aanklampte en vroeg of zij het nummer met hun mobiel wilden bellen. De man belde en zei toen dat er zo iemand aan zou komen. Ik bedankte hem uit de grond van m’n hart. Gelukkig stopte er even later daadwerkelijk een auto. Zo zie je maar dat er in Bosnië een oplossing voor alles is.

De schoonmaakster kende me nog en begroette me vanochtend allerhartelijkst na een onrustige en allesbehalve verkwikkende nacht. En het zwaarste moest nog komen, want ik moest weer met al mijn bagage terug naar het busstation. Zat ik eindelijk in de bus uit te blazen, was ik het kaartje, dat ik nota bene net had gekocht, kwijt. Het overkomt me de laatste tijd wel vaker dat ik in mijn gehaastheid of de stress van het moment niet meer weet waar ik het heb gestopt, hoewel ik er zeker van was dat ik het in het voorvak van de rugzak moest hebben gestoken omdat ik daar altijd zulke dingen wegsteek. Het regende kaartjes, vodjes en papiertjes, maar het vurig gewenste zat er niet tussen. Ondertussen zweette ik opnieuw als een otter. De buschauffeur was echter zeer voorkomend en begeleidde me naar het loket waar ik tien mark “verliesgeld” moest betalen, maar dat was allicht beter dan een nieuw kaartje kopen.

Eenmaal in Srebrenica aangekomen viel er een last van me af en was ik ineens doodmoe. Er was niemand in het hostel, maar de attente buurvrouw zag me aankomen en pleegde een belletje. Daarop wees ze me mijn kamer en tilde mijn koffer de trap op.

Toen mama Boza en Milos arriveerden, was de rode kater al bij me op schoot gekropen. Milos vertelde dat ook hier de zaken slecht gaan en dat motel Alic tegenover de moskee permanent gesloten is. Zelf had hij in juni een lichte vorm van corona gehad en toen waren ze een tijdje dicht geweest. “But thank you for coming, it is good to see a friendly face again,” zei hij blij. Hij verwees me meteen naar de “suite” – mijn kamer van vorig jaar – waar hij een nieuwe badkamer in had gezet en er was nu ook een breedbeeld-TV. “Omdat je stamgast bent.”

Nadat ik me aan koffie en cake had gelaafd, klom ik tegen de bergwand op naar het kruis en trok daar een blikje gintonic open om op mezelf te proosten. Ik kon echter niet al te lang blijven zitten, want het daglicht is hier in september al schaars en het pad (of beter, uitgespaarde doorgang door de struiken) was niet overal verlicht.

Toen ik door de stad liep op zoek naar iets te eten, werd ik luidruchtig begroet vanaf de overkant van de straat. Ik liep de schim tegemoet en zag toen dat het Aleksandar was. Hij nodigde me naar binnen, maar ik zei dat ik eerst iets moest eten waarop hij naar het restaurant aan de overkant wees. Maar waarom geven ze je hier altijd eerst de menukaart terwijl later blijkt dat ze maar één gerecht hebben? Goulash met koude rijst was het wat de pot schafte, maar het vulde de maag en ik was allang blij dat ik iets te eten kreeg. Nadat ik boodschappen had gedaan betrad ik het verlaten café in de Dom Kulture. Aleksandar zat tennis te kijken. Ik dronk een glas wijn en deed alsof het kijkkastje me interesseerde. Tussen neus en lippen door vroeg ik waar Kemo en Omer waren. Omer had hij de hele zomer nog niet gezien, maar Kemo was van de drank af, hij nuttigde alleen nog maar koffie “hier tegenover”, volgens Aleksandar, en ging dan vroeg naar huis om te slapen.

Om negen uur was mijn wijn op en sloot hij de tent.

Zaterdag 19 september

Op de TV een keur aan servische zenders waaruit ik het voor het kiezen heb. Er was een reportage over de bezetting van Banja Luka. Dit is nieuw voor mij, ik was er altijd vanuit gegaan dat Banja Luka al vanaf het begin van de oorlog servisch gebied was. Ik heb altijd begrepen dat het JNA (Joegoslavische Volksleger) bliksemsnel het oosten en noorden van Bosnië had ingenomen.

Ik sliep tot twaalf uur, dat was hard nodig. Pas tegen drieën ging ik de tuin in voor koffie. Milos was aan het schilderen, maar kwam niet veel later met een dienblad aanzetten. Na een tijdje kwam mama Boza ook naar buiten. Ik bracht haar de groeten van mijn reisgenoot over en probeerde toen uit te leggen welke moeilijkheden hij bij diverse grenzen had ondervonden, maar slaagde daar niet zo goed in. Kennelijk had ik nog steeds last van vermoeidheid, want ik kon niet eens meer op het woord voor “snelweg” komen. En mama Boza is dan zo beleefd dat ze blijft knikken en wachten tot ik zelf op het woord kom in plaats van het voor me in te vullen.

Mijn reisgenoot mailde me namelijk gisteravond dat de sloveense douane de hele auto had uitgekamd op zoek naar wapens en drugs en toen hij na de overgang bij Passau een stop wilde maken, mocht hij de Raststätte niet op omdat die als teststraat was ingericht! En de volgende was nog een uur rijden, zodat hij het al die tijd zonder rustpauze had moeten stellen. Dit doet me wel weer vrezen dat ook ik op de terugweg met allerlei hobbels en hindernissen te maken krijg…

Hier in Bosnië gelukkig niet de dagelijkse besmettingscijfers in de kranten of op de radio waarbij je alleen al door het hysterische toontje dat wordt aangeslagen continu het gevoel krijgt dat de wereld vergaat. In de bus hoefde je geen masker op. Ook hier enkel oude mensen met een bedekt gezicht. Volgens Milos sjoemelt Kroatië ook nog eens met de besmettingsaantallen en inderdaad was het me daar al opgevallen dat er iedere dag steevast rond de 500 besmettingen bijkwamen. “De hele zomer waren er geen besmettingen en nu ineens 500 per dag!” riep hij uit. “Dat kan gewoon niet!”

Na de koffie was het mijn voornaamste zorg een bankomat en een taxi te vinden, want ik wilde de zaterdagavond onder geen beding in Srebrenica doorbrengen. Bovendien was het mijn enige kans op een fatsoenlijke maaltijd, als ik niet weer lauwe goulash wilde. Toen ik gisteravond na de sluiting van de bar in het Dom Kulture nog wat door de stad slenterde, bekroop me weer dat desolate gevoel. Ik zat op een bankje in het park tegenover de market en er scheurde welgeteld één auto langs, toen was het heel lang doodstil totdat twee giechelende meisjes kwamen aangewaggeld. Dat gevoel overvalt me hier wel vaker. Ik kan het niet verklaren. Tijdens de lockdown van afgelopen voorjaar heb ik op zaterdagavonden door verlaten steden als Enschede, Arnhem en Nijmegen gedwaald en toch was dat anders. Ik voelde me niet verlaten, vond het wel lekker rustig, sterker nog, toen genoot ik van de rust. Misschien omdat je weet dat het uitzonderlijk is en niet voor altijd. Misschien omdat je weet dat de mensen niet “kwijt” zijn, maar gewoon binnenshuis bezig zijn met leven. Hier kwam een enkeling me als een schim tegemoet. En het is zo donker dat de lantaarns de wijde omgeving in een fel schijnsel zetten, zodat het me nog moeite kostte om een plasplek te vinden waar ik onzichtbaar was.

Omdat het al tegen vieren was toen ik het hostel verliet dacht ik erover om de bus van half vijf naar Sarajevo te nemen die ook Bratunac aandoet, maar bij het busstation was geen kip te bekennen en het loket dicht, dus stapte ik maar door naar de market. De bankomat aldaar deed het niet en toen ik doorliep naar de andere bankomat tegenover het Dom Kulture, kwam de eurotransbus me tegemoet. Ik wist dat er bij de market een halte was, dus ik rende de benen uit m’n lijf, maar kwam helaas te laat. Dan maar terug om te pinnen en toen ik bij de taxistandplaats kwam, zag ik de buschauffeur van gisteren bij zijn bus staan. Ik kon met hem meerijden, maar hij vertrok wel pas om zeven uur. Gelukkig kwam er net één taxi aan die bereid was om me naar Bratunac te brengen. Daar aangekomen liep ik in de richting van de bergen, maakte bij het orthodoxe monument een tekening en liep in de schemering weer terug naar de stad.

In mijn stamrestaurant kreeg ik de menukaart in het Cyrillisch onder mijn neus geschoven – dat was nieuw. Ik had al het idee dat dit de nieuwe servische taalpolitiek is – ook in Srebrenica waren de toegenomen aanduidingen in het Cyrillisch me al opgevallen. Ik stotterde dat ik geen Cyrillisch kan lezen (het alfabet hangt aan mijn keukenmuur en ik werp er af en toe een verloren blik op, maar dat is natuurlijk niet afdoende) waarop de serveerster het menu mondeling begon op te dreunen. “Spreekt u Nederlands?” riep een man vanuit de andere hoek van het lokaal. Snel zei ik dat ik kip met friet en salade wenste waarop hij het vertaalde. Na het eten maakte ik nog een praatje met hem en heb zelfs voor dinsdag, als ik naar het memorial center ga, weer afgesproken. Hij heet Mujo Mujic (zoiets als Maarten Maartens), is in 1997 naar Nederland gekomen, heeft achttien jaar in Tilburg gewoond en is in 2014 naar Bratunac teruggekeerd. Hij kent Alma Mustafic en haar moeder. En hij is een fervent mororrijder. Hij verklaarde zich zelfs bereid om mij helemaal op de motor naar Nederland te rijden! Helaas voor hem ben ik niet zo enthousiast over het motorrijden als hij. “Ik hou van motoren en mooie vrouwen,” zei hij ietwat flirterig. Voorlopig tot zo ver. We namen afscheid en ik zocht nog een café op voor een slivovic. Toen de barman mij mijn tweede drankje bracht, zei hij: “I see you have knowledge about good drinks.” Hij ried me aan om nog een drankje te pakken bij Tamo daleko (Ver weg) iets verderop in de Trinkmeile, waar ze huisgemaakte slivo serveren. Dat nam ik ter harte en toen was het tijd om de taxi terug te nemen.

Zondag 20 september

O schrik! Zat ik vannacht op de kamer nog naar het nieuws op één van de vele servische zenders te kijken, verscheen Rutte ineens in beeld! Tijdens zo’n vermaledijde persconferentie, met zijn naam in het Cyrillisch onder in beeld (dat kon ik dan nog wel lezen). Hij werd in rap Servisch nagesynchroniseerd, dus ik begreep er geen jota van. Help! mailde ik aan mijn reisgenoot. Rutte was op TV. Wat is er loos? Want je weet tijdens deze coronazomer maar nooit wat de landsbazen nu weer in petto hebben of uit de hoge hoed toveren. Pappa Rutte heeft vrijdag weer een persconferentie gegeven vanwege het toegenomen aantal besmettingen, mailde hij terug. O, is dat alles? dacht ik gerustgesteld. Sinds wanneer neemt het aantal besmettingen níet toe? In de krant las ik het verontrustende bericht dat de Engelsen hun buren met verrekijkers bespioneren en aangeven als ze zich niet aan de verplichte quarantaine houden. Ja, er gebeuren vreemde dingen in de coronawereld.

Vanmiddag in de tuin verteld Milos me tijdens het koffiemoment dat motel Alic en Misirlije gesloten zijn. En ik had vanavond juist bij Misirlije willen gaan eten! Zou het met corona te maken hebben? Door de innerlijke beroering die deze mededeling teweeg bracht vergat ik het pardoes aan Milos te vragen.

Dan maar weer naar de market waar ik nog net voor sluitingstijd een paar knakworsten en een potje ajvar mee kon grissen. Voor de rest heb ik nog genoeg proviand op mijn kamer.

Ik liep verder naar de Guber, langs het pad naar boven was een uitspanning waar ik koffie bestelde, maar de koffiemachine was kapot en een koel glas water was ook eigenlijk veel lekkerder op dat moment. Bij het hotel in eeuwige aanbouw, waarvan alleen nog maar het karkas staat, keerde ik om en nam dezelfde weg terug. Via Nasers burcht naar Misirlije dat inderdaad in duister was gehuld. Ik besefte hoeveel geluk ik met het hostel heb gehad, want Milos vertelde er vanmiddag nog bij dat hij een baan heeft waardoor hij voor de inkomsten niet afhankelijk is van de opbrengst van het hostel. En staatssteun is hier allerminst vanzelfsprekend. Ik vrees dat er nog een heleboel horeca-bedrijven gaan omvallen. “Jij bent deze zomer pas de derde buitenlander,” zei Milos. En dan te bedenken dat het op 11 juli 25 jaar Srebrenica-genocide was!

Toen ik terugliep naar de stad, viel me op dat bijna alle huizen donker waren. Nu ja, veel mensen zullen er vermoedelijk alleen in de zomer verblijven en het is al eind september. Ik ging de kroeg voorbij het Dom Kulture in en daar was het zowaar vol met opgewonden schreeuwende mannen. Gelukkig waren ze te zeer met elkaar bezig om aandacht aan mij te schenken.

Maandag 21 september

Ik vind het hele online-gebeuren dat in zwang is sinds de crisis is uitgebroken helemaal niks, maar livestream is een uitkomst. Daardoor was ik vanmiddag in staat om een bijeenkomst van Pax over Srebrenica in het onderwijs via de laptop bij te wonen. Alhoewel er natuurlijk wel weer wat technische probleempjes opdoken. Zo was er geen geluid, hoewel dat op de stream op voluit stond. Rara, hoe kan dat? Uiteindelijk bleek het geluid op de laptop zelf gedempt te staan. Een simpel te verhelpen kleinigheidje waar je echter lang mee zoet kunt zijn voordat je erachter komt wat het euvel is. Ik had daardoor al zoveel vertraging opgelopen dat ik naar het begin van de conferentie moest terugspoelen en dus een half uur achterliep. Toen het afgelopen was, snakte ik naar een kop koffie, want mama Boza was kennelijk niet thuis toen ik voor de uitzending in de tuin was gaan zitten. Zodoende zat ik pas om vijf uur op een terras in de stad aan mijn eerste koffie voor die dag. Daarna wandelde ik over de heuvelrug boven langs en langs de hut van Laki, waar geen teken van leven was. Via een omweg liep ik naar Munevera die wel thuis was, maar ik kon niet lang blijven, want ze moet morgen naar het ziekenhuis in Tuzla omdat ze iets aan haar baarmoeder heeft, maar natuurlijk schoot mijn taalkennis weer tekort om uit te vogelen wat. Ik kreeg het nog wel voor elkaar om te vragen of haar baarmoeder moest worden verwijderd, maar daarop moest ze me het antwoord schuldig blijven. Voordat ik vertrok gaf ze me nog een waarschuwing mee. “Je kunt maar beter niet te veel alleen in het donker rondlopen. Het is niet veilig. Er komen hier regelmatig lieden vanuit Servië om zich vol te laten gieten en te relschoppen. Zo erg is het nog niet geweest. Door corona zijn de gemoederen oververhit.”

Ik moest onwillekeurig denken aan de schreeuwende mannen in de kroeg van gisteravond. Het had af en toe geklonken alsof ze terstond met elkaar op de vuist wilden. En tja, bij ons is het deze zomer al niet anders met relschoppende jongeren in de grote steden, alhoewel ik me kan voorstellen dat die lui echt kwaad in de zin hebben als ze vanuit Servië hiernaartoe komen. Dus ik nam de waarschuwing ter harte.

Andermaal was er in de stad niets te eten, zelfs de tent van de lauwe goulash was gesloten, dus dat werd weer dineren op de kamer met knakworsten en ajvar.

Dinsdag 22 september

Ik schrijf nu schuilend voor de storm vlakbij Bratunac, want ik heb niets bij me. De paraplu in de koffer gelaten, vanmorgen was er immers nog geen wolkje aan de lucht. Het was nog behoorlijk fris toen ik met mama Boza in de tuin zat, maar toen ik zes uur later de expohal op de compound verliet, was het drukkend warm. Ik had eigenlijk even willen bijkomen (ook van alle indrukken) op een bankje op de begraafplaats, maar de dreigende lucht joeg me al snel in de benen.) Toen ik de konoba inging, regende het boven de bergen en even later barstte het ook boven mijn dak los, zodat ik in afwachting van de stilte na de storm verslag deed van mijn bezoek aan het museum dat ik nu voor het eerst in zijn geheel heb kunnen doorlopen.

Ik werd om elf uur bij de ingang van de compound opgewacht door een mij onbekende juffrouw. Puco had voor mij een afspraak met de curator van het museum Azir Osmanovic geregeld, maar hij was verhinderd, vertelde de jongedame me (van wie de naam mij is ontschoten). Of er nog wel bezoekers komen, wilde ik als eerste weten. “Een stuk minder,” zei ze, “maar wij hebben hier genoeg werk te doen.”

Ze liet me alleen en dook nu en dan weer op om te informeren of ik vragen had. Kennelijk was ze verbaasd dat ik alles zo uitvoerig bekeek. In dit land is het gebruikelijk dat je binnen twintig minuten met een gids door een museum flitst waarbij de gids uiterst summier iets vertelt en de bezoeker geen tijd wordt gegund om een blik op de kunstvoorwerpen te werpen.

Nu viel de overgeschilderde DB-graffity me ook op. Daar was destijds veel over te doen geweest, men sprak er schande van en meende dat dit opzettelijk was gebeurd, maar er stond expliciet bij dat het buiten medewerking en tegen de zin van de betrokkenen was gebeurd. Ook las ik Hasans verklaring voor het Tribunaal voor het eerst. Ik heb zijn boek “Srebrenica under the UN-flag” – dat Dion van den Berg van PAX me een paar jaar geleden cadeau heeft gedaan – gelezen, maar vond het nogal technisch en warrig geschreven met veel militaire terminologie. In mijn koffer zit zijn daaropvolgende boek “De tolk van Srebrenica”, dat Edwin Giltay mij heeft geleend en ik hoop dat daarin zijn persoonlijke verhaal meer aan bod zal komen.

Ergens werd vermeld dat de legertop tegen troepenuitzending was, maar dat is inmiddels achterhaald, sterker nog, de legertop heeft de mannen willens en wetens te licht bewapend op pad gestuurd. Historische getrouwheid is een lastig ding, zo heb ik zelf door schade en schande vastgesteld, omdat het zo ongelofelijk moeilijk is om een verhaal te schrijven waar alle belangengroepen zich in kunnen vinden. Zelf worstel ik daar al sinds mijn deelname aan het comité mee en misschien is het wel schier onmogelijk.

In de hal was een expo met martelaarsachtig aandoende schilderijen die tot halverwege het (zeer hoge) plafond reikten. Inmiddels had de jongedame zich weer bij me gevoegd. Met haar had ik nog een taalkundig dispuutje over de naam van de schilder: Safet Zec. Zij vertaalde “zec” met “rabbit” waarop ik probeerde uit te leggen dat de grotere variant wordt bedoeld, maar helaas schoot het engelse woord voor “haas” me niet te binnen.

Er was ook een nieuwe foto-expo met foto’s van overlevenden en voor het eerst zag ik een film met beelden uit 1993/94, rond de komst van Morillon naar de enclave. Het waren ruwe, onbewerkte beelden van het dagelijks leven in de enclave, maar daarom des te schokkender. Dode baby’s met poppengezichten van wie de voeten gewassen werden, lijken in de berm en operaties waarbij een kogel uit een weggeschoten knie gepeurd werd. En natuurlijk de doelloze, uit de huizen puilende en de straten op en af lopende mensenmassa’s. Een gedachte die ploseling opkwam en niet meer te stoppen was: daarna is het in Srebrenica nooit meer zo druk geweest.

United Nothing*

Ik word geflankeerd door een hond, hij wijkt niet van mijn zijde.

Wat wil hij? Een lik, een aai, een woord van troost? Of wellicht mijn

kliekjes? Ik kan hem een bot toewerpen, maar hij komt hardnekkig terug.

Zo patrouilleren we jaar in jaar uit door de bergen, alleen door de seizoenen

aangetast. Ik dicht mezelf de rol van stoere soldate toe, slapend

onder een legergroene lucht behangen met insignes, maar zie steeds

de letters united nothing rood oplichten. Ik ging liggen

als een hond, ik bezit geen klauwen, alleen deze twee handen

voor de hulpelozen om te dragen. Het is nooit genoeg, ik ben niet degene

die alles in zijn hand houdt en de botten vallen overal vandaan.*

Ik had net zo goed haar kunnen zijn, wachtend tot het lot

wordt gekeerd. We hebben allebei een mes in handen, maar weigeren

het te gebruiken. Wachten is ademen en leven. De hoop niet opgeven.

Wensen dat het beter wordt. Dat het bos zich opent. Ik zou voor altijd

zo willen blijven. Als de botten worden geleverd zou ik ze niet willen.

Liever dromen van hoe hoe ooit, de hond velen, met schaduwen praten.

* Spotnaam voor de UN-soldaten en peacekeepers tijdens de oorlog in Bosnië

* Variatie op “Herbst”, een bekend gedicht van Rainer Maria Rilke, met name op de beginregel: “Die Blätter fallen, fallen wie von weit”

Donderdag 26 september

Toen ik dinsdag na het onweer in Bratunac aankwam, belde ik Mujo. Hij zat weer in het restaurant waar we elkaar zaterdag hebben getroffen, dus ging ik er ook maar heen. Hij eet er twee keer per dag, zo vertelde hij. Hij had net gegeten, maar wachtte tot ik mijn (door hem aangeraden) vis op had. Daarna dronken we en kletsten nog wat. Hij wist me over te halen om mee naar zijn huis te gaan. Toen het restaurant om tien uur sloot, bracht de eigenaar ons met zijn auto, want Mujo was immers met de motor en ik wilde voor geen goud achterop. De motor stalde hij zolang bij de eigenaar, die – zoals te doen gebruikelijk bij stamkroegen in dit land – tevens een vriend van hem was.

Het huis leek op een blokhut, het was geheel van hout. Hij wees naar het huis ernaast. “Dat is mijn ouderlijk huis, maar het moet verbouwd en opgeknapt worden.” Hoe lang had hij erover gedaan om deze hut, van alle gemakken voorzien, te bouwen? “O, vier weken. Maar ik heb het niet alleen gedaan. Samen met drie vrienden en iedereen wist precies wat hij moest doen.” Ik lachte en zei dat mijn reisgenoot helaas klusser noch tuinman is. “De tuin heb ik ook laten zitten. De rest van de grond heb ik verkocht.”

Hij opende een flesje bier en ik dronk de wijn die hij van het restaurant had meegenomen. De TV stond afgesteld op zo’n suffe servische zender die nog door bleef tetteren toen ik me op de bank te rusten legde.

Toen ik de volgende ochtend naar het hostel terugkeerde, dook ik eerst onder de douche voor een harenwasbeurt voordat ik de stad inging om geld voor de kamer te pinnen. Ik borg net mijn geld weg toen ik iemand hoorde roepen. Het was verhip nog aan toe Laki. We dronken koffie op het terras tegenover de dom kulture, bij het restaurant van de lauwe goulash. “Ik heb niks geen zin om terug naar de coronadictatuur te moeten,” liet ik me op een gegeven moment ontvallen. Hij knikte begrijpend. “Ik ben in Wenen geweest. Tamo je to bilo katastrofija.”

Hij wilde met me naar Bratunac rijden, maar ik wist hem duidelijk te maken dat ik de bus naar Sarajevo moest halen. Ik pakte mijn spullen in, betaalde en nam afscheid van Milos en Mama Boza. “See you next year,” zei ik. “Hopelijk in betere omstandigheden.”

Het was een behoorlijk wilde rit met die bus – werd ik eerder ook al zo door elkaar geschud? Het goot van de regen en het was vroeg donker, zodat ik met m’n lampje moest lezen, zo goed en zo kwaad als dat ging met het gebonk. Ik was verdiept in Hasans boek dat een ware pageturner bleek te zijn, heel anders dan het taaie “Srebrenica under the UN-flag”. “De tolk van Srebrenica” is zijn persoonlijke oorlogsverhaal en ik weet niet of hij hulp heeft gehad van een ghostwriter, maar anders kan hij verdomd goed schrijven.

Toen ik bij het hostel arriveerde, hing er een briefje op de deur dat het gesloten was “till further notice”. Daarom kreeg ik steeds geen reactie op mijn mededeling dat ik de twee overnachtingen tot één wilde bekorten. Wat nu? Ernaast was een hotel met vier sterren op de deur, dus dat zou vast een dure grap worden. Toen schoot me te binnen dat ik op mijn eerste trip naar Sarajevo in een pension tegenover het plein met de duiven had verbleven en gelukkig was het er nog. De vloeiend Engels sprekende receptioniste verontschuldigde zich voor het feit dat ze alleen nog maar een “room with a low roof” had. Ik was dolblij dát ze iets had! Ze toonde zich uiterst behulpzaam, was meteen bereid om mijn Flixbusticket uit te printen. “When I was seven or eight years old, I once was in Amsterdam,” vertelde ze enthousiast na een blik op mijn paspoort te hebben geworpen. “It was so beautiful!” Natuurlijk beaamde ik dit en we praatten nog wat over de coronagekte. Ik zei dat de mensen er hier veel relaxter mee omgaan. “Dat komt doordat ze het zat zijn,” meende ze. “Tijdens de lockdown hadden veel mensen niets meer om van te leven. Nu willen ze geld verdienen.”

Ik ging de deur uit om een hapje te eten en of het door de stress van de reis of door de inspanning van het gesleep met bagage kwam weet ik niet, maar ik had mijn eten koud achter de kiezen of ik werd kotsmisselijk, dus linea recta terug naar het hotel dan maar waar ik in bed opnieuw in Hasans boek verzonk.

 Seizoenen in Sarajevo

Het zomert nog lang in deze stad. Je deelt de banken met

ouden van dagen die niet vergroeid zijn met de wortels.

Ze hebben vast meerdere oorlogen meegemaakt. De

oude bibliotheek zien branden. Water gehaald met

gevaar voor eigen leven. De duiven zijn massaal

teruggekeerd, bezetten bomen, armen en hoofden.

De muezzin* probeert boven het gekwetter uit

te komen, aan de overkant van de rivier jagen taxi’s

op passagiers. Het koffiehuis is voltijds in bedrijf,

jongedames met wijde gewaden lijken er te wonen.

De zon verwarmt allen, ook hen die een schuilplaats

in de schaduw hebben gezocht. Mannen sjouwen met de

stukken van het schaakbord. Herfst hangt achter de bergen,

de tweede golf is ver weg. En wat dan nog. Wij moesten

dagelijks dekking zoeken voor granaten. We leven nog.

Geen virus kan ons laten schrikken of de pret bederven.

* Omroeper die vanaf de minaret moslims oproept tot gebed

Highwayblues

De dag verschilt niet van de nacht, het is alleen dat

licht overpeinzingen schakeert en de lucht zwaarder

lijkt. Je kunt je al geen andere kamer meer voorstellen.

Je bent veroordeeld tot het kloppende hart van vreemden,

het zoemen van motoren en zuigend asfalt. Je beweegt

achteruit met slechts een herinnering aan aankomen.

Het regent altijd. En anders word je wel vloeibaar

door de tijd. Als hij niet ergens wacht, hoeft het

niet, denk je. Wat let je om voor altijd de wind te laten

waaien en de toekomst door de vingers te laten glippen?

Als hij niet van me houdt, hoef ik niet voor klavertjesvier

Te stoppen. Iemand zei dat joegoslavische vrouwen

jaloers zijn. Geketend zijn is een beter excuus dan

onverschilligheid. Jij bent veroordeeld tot loslaten.

Je zoekt houvast op de weg. Waar die heen gaat ben je

vergeten. Zo lang er vangrails zijn, kattenogen en lichtstrepen.

Vrijdag 25 september

Ik kon mijn bagage bij de receptie achterlaten terwijl ik nog even de stad inging, aangezien de bus pas om vier uur zou vertrekken. Ik heb voornamelijk rondgehangen in het parkje met theehuis aan de overkant van de Miljacka. Het was opnieuw stralend weer, maar er hing een triestheid van de laatste zomerdag in de lucht.

Toen ik de receptioniste vroeg of ze een taxi wilde bellen, gebaarde ze naar buiten waar de taxi’s met de rokende chauffeurs aan hun zij opeengepakt stonden. Hoewel ik nog een zee van tijd had kneep ik ‘m toch toen we in de file terechtkwamen. Gelukkig wist hij een alternatieve route zonder er extra geld voor te rekenen!

Ik zat ook wel een beetje in de rats omdat ik er niet helemaal zeker van was of ik zonder test Bosnië weer uit zou komen. Mijn reisgenoot mailde vanavond: Ik zag het al helemaal voor me dat je ergens in de middle of nowhere in de bush zou belanden en nergens meer naartoe zou kunnen. Ik stond met bonzend hart aan de grens met Kroatië, maar al snel bleken alleen de Bosniërs een recente test als toegangsbewijs voor de EU te moeten overleggen. Mij werd als EU-ingezetene geen strobreed in de weg gelegd. Evengoed duurde de grenscontrole een eeuwigheid, want niet alleen werden de formulieren gecontroleerd maar de mensen ook nog eens aan een vragenvuur onderworpen. Geen idee wat die douanebeambten allemaal wilden weten. En daarmee waren we er nog niet, want vervolgens werd de bus aan een uitvoerig onderzoek onderworpen. Ik moest denken aan de aloude DDR-tijd, toen werd dat aan het Ijzeren Gordijn precies zo gedaan. Maar dat was niet het enige: nadat we die vervloekte grens eindelijk achter ons hadden gelaten stopten we bij een pomp, waar ik een knoeperd van een sandwich kocht omdat ik – op een bosnische lumak na – al twaalf uur niets meer had gegeten, en ik stond net op het punt om deze te verorberen toen we door de politie van de weg werden geplukt. Ze keken werkelijk overal, zelfs onder de motorkap en in de benzinetank. De chauffeurs moesten al hun zakken leeghalen. Ik had met ze te doen – wat een vernedering. Toen konden we goddank eindelijk doorrijden. De vreugde duurde tot de sloweense grens, toen we opnieuw door de hele molen moesten. Deze keer werden twee jongemannen uit de bus gehaald. Groot was mijn verbazing toen de bus keerde en Kroatië weer inreed. Nu begon ik me ernstige zorgen te maken en ik vroeg mijn buurvrouw wat er aan de hand was. Ze wist het ook niet precies, “maar die jongens zijn kennelijk illegaal en we moeten ze bij een pomp afzetten.”

Bij de grens met Oostenrijk was niets loos, dus toen dacht ik eindelijk met een gerust hart m’n ogen te kunnen sluiten. Lag ik net lekker te slapen toen ik weer wakker werd geschopt: “‘Raus!” Moesten we onze passen aan de beierse politie laten zien die het mijne nog innam ook – van een EU-ingezetene! Het was dat ik te slaperig was om me kwaad te maken. In Duitsland kwamen we waar maar mogelijk in allerhande files terecht, zodat we uiteindelijk ruim twee uur te laat in Frankfurt aankwamen. Gelukkig was dat ook de eindhalte voor de getergde chauffeurs die ruim van tevoren de stal al roken door flink plankgas te geven.

Ik werd geconfronteerd met een temperatuurval van maar liefst 12 graden; in Frankfurt was het nat en koud. Ik sjorde mijn koffer achter me aan naar het hostel, wat nog een flinke trippel was omdat ik via een trap onder het spoor door moest. In het hostel was iedereen tot aan de ogen bedekt met mondkapjes – gut ja, ik was het bijna weer vergeten. Probleem was dat ik de receptionist voor geen meter verstond vanachter dat masker én spatscherm, zodat ik meermaals “Wie bitte?!” moest roepen. Toen ik eindelijk was ingecheckt ging ik naarstig op zoek naar een eetgelegenheid, het liefst een thaise toko, want ik was inmiddels wel klaar met de Balkangrill. Op de terugweg werd ik staande gehouden door een Marokkaan die op zoek was naar een sleutelbar. We raakten aan de praat. Hij werkte als beveiliger op de luchthaven en in die hoedanigheid kon hij vaststellen dat het met de wereld de verkeerde kant opgaat. “Vluchtelingen hebben hier geen toekomst en vrouwen willen zich niet meer binden.” En hoe past covid in deze tobberige toekomstvisie? “O, dat is een taak voor het leger om dat in goede banen te leiden.”

Terug naar de toekomst

Het land gaat naar de gallemiezen, zegt hij en ik vraag:

jouw land of het mijne? Zijn land is waar hij op

luchthavens van droomt terwijl hij de bagage op

verdachte elementen doorzoekt. Hij is geen covidspeurder,

dat is de taak van het leger. Afgezien van het virus gaat

het de verkeerde kant op met de wereld. Het lukt hem niet

meer om fort Europa te bewaken. Hij komt van elders

dus is het hem er zeer aan gelegen om de liefde nieuw

leven in te blazen, maar alle huishoudens zijn een op

een en worden steeds vaker solo gevoerd. Zo praten

we over de toekomst tussen de glazen banken

van Frankfurt terwijl ik terugdenk aan de bergen

in Bosnië die ook ogen hebben, maar alleen om neer

te slaan. De stadse monolieten staren ons onbeschaamd aan.

Als in sciencefiction mijmeren ze vooruitgang. Je moet

het alleen in futuristische hieroglyfen willen zien staan.

Zaterdag 26 september

In alle vroegte op om de ICE te halen. Lang geleden dat ik met zo’n snelheid door het duitse land ben gezoefd. Ik nam nu maar de tram naar het station om niet weer voetje voor voetje die tredes op te moeten strompelen. In het hostel was er ook al geen lift.

In de stationshal liep iedereen met een mondkapje op, dus verorberde ik mijn ontbijt voor de zekerheid maar buiten. Iets verderop stond een man in trainingsbroek en een blikje bier in de hand. En ja hoor, natuurlijk werkte ik weer als een magneet op dat soort figuren. Hij kwam op me af en hield me het blikje voor. “Nein, ich trinke jetzt nicht,” zei ik (het was half 9 ’s ochtends!). Als antwoord schonk hij me een brede grijns en nam een flinke slok. Hij rommelde wat in zijn rugzak en duwde toen een bak salade onder mijn neus. “Hoces?” (Wil je wat?) Verdomd, nog een Joegoslaaf ook, dacht ik. Ik mocht niet laten merken dat ik de taal verstond, anders kwam ik vast helemaal niet meer van hem af. “Nein, danke.” Het brood was op en ik moest naar de trein. “Ciao,” zei ik nog toen ik wegliep.

Ik leunde ontspannen achterover toen de trein na Frankfurt Lufthafen steeds meer vaart maakte. Witte wieven zweefden over de velden. In de krant las ik dat het in Frankfurt en omgeving wereldberoemde hotel Hessischer Hof definitief de deuren heeft gesloten wegens het uitblijven van de “Geschäftsreisende”. Hoe lang gaat dat zo nog door? De conductrice kwam tegen iedere reiziger persoonlijk zeggen dat ze bij terugkeer naar Duitsland in quarantaine moeten. Maar dan alleen als ze in Noord- of Zuid-Holland of Utrecht zijn geweest. Kennelijk was mijn thuisstad in mijn afwezigheid dieprood op het dashboard gekleurd. Het kon me niet meer schelen, ik had het reizen door deze coronazomer zonder kleerscheuren voltooid.  

Plaats een reactie