In kloven en door dalen

“Tebi koja odlazis da bi me trazila” (Aan jou die weggaat om mij te vinden)

Tomislav Tomic

“Und wenn ich endlich nicht mehr an dich denke, die Dinge um mich reden nur von dir.”

Mascha Kaléko

Zaterdag 20 augustus

Door het noodweer in Bosnië had het vliegtuig twee uur vertraging. We keken elkaar verbijsterd aan. Hier in Eindhoven was geen vuiltje aan de lucht! Integendeel, na een halfhartige afkoeling was de temperatuur vandaag weer danig gestegen. We streken dus maar in de bar bij de luchthaven neer waar de typische zaterdagavondbeat door de tent dreunde. Gelukkig hadden we elkaar even niets te zeggen en konden met een boek volstaan.

In het vliegtuig raakten we aan de praat met Elvir, een bosnjakse Sarajeef, die op 14-jarige leeftijd naar Tilburg was gekomen omdat zijn vader daar als gastarbeider werkte – dus niet vanwege de oorlog. We spraken uitvoerig over de huidige situatie in Bosnië. Hij onderschreef de invloed van Rusland enerzijds (Servië en de Servische Republiek) en Amerika anderzijds (Kroatië, de Federatie in Bosnië, Montenegro). Bosnië is volgens hem het kind van de rekening in geopolitieke spelletjes, net als Oekraïne. Maar hij was enigszins hoopvol gestemd, want hij meende dat de democratische oppositie, doordat ze zich verenigd heeft, voor het eerst een kans maakt om de etnische partijen bij de verkiezingen van 2 oktober te verslaan. Al pratende waren we ons nauwelijks van de turbulentie bewust, niet eens van de lichtshow buiten waarop mijn reisgenoot ons op een gegeven moment wees. Op de grond regende het – wat een verademing na de lange, warme, droge zomer in Nederland!

Zondag 21 augustus

Wat een heerlijk weer is het hier. Amper twintig graden bij grijze luchten en af en toe een buitje. Ik leefde er helemaal van op en stapte monter door de stad. Voor mijn reisgenoot is het zijn eerste keer in Sarajevo. We bezochten het kleine Private War Museum vlakbij het pension en toen had ik wel weer even genoeg van de oorlog. Misschien lag het aan mijn gemoed, maar het voortdurende geschiet op het videoscherm maakte me nerveus. Of besefte ik nu pas goed dat oorlog duizendmaal krankzinniger is dan de covidpandemie, die maar een glimp liet zien van wat oorlog werkelijk vermag?

Dan maar beter de ontwaakte stad ingedoken om bij een hippe bar verschillende rakijasmaakjes uit te proberen: abrikoos, honing en kweepeer. Omdat mijn favoriete restaurant “Visegrad” kennelijk op zondag gesloten was bracht de smartphone van mijn reisgenoot ons naar een beef- en burgertent, waar we nog tot middernacht met een drankje voor onze neus bleven plakken. Toen we naar het pension terugliepen, was de Bascarsija maagdelijk verlaten. Het viel mijn reisgenoot op dat Sarajevo een opmerkelijk schone stad is. “Ik geloof dat moslims erg proper zijn.”

Maandag 22 augustus

Vandaag hadden we een heel programma opgesteld, waar volgens goede vakantietraditie niets van terecht kwam. Het Franz Ferdinandmuseum bleek al om vier uur de deuren te sluiten terwijl we pas om drie uur op pad gingen omdat het koffie drinken nogal was uitgelopen. Daarom gingen we linea recta naar het Museum for Literature and Performing Arts, maar de benaming Performing Arts was misleidend, want het ging alleen over theater en niet over woordkunst. Bovendien kwamen op de literatuurafdeling enkel (mannelijke) schrijvers uit de 19e en 20e eeuw aan bod. Vervolgens moesten er boodschappen worden gedaan – gelukkig was er nu bij de Konzum wél slivovica te krijgen in plaats van de feloranje, mierzoete kruskavac, die we gisteren uit arren moede op de kop hadden getikt. We probeerden die nog met de slivo te mengen en daardoor kreeg hij iets meer bite, maar het bleef een glazuurspattend gedrocht. Ik maakte een tekening van het paviljoen op de At Mejdan (Paardenmarkt) terwijl mijn reisgenoot de boodschappen naar het pension bracht. Toen was het weer koffietijd en daarna hadden we nog anderhalf uur voor het 11 juli-museum, dat echter 12 KM kostte. Bovendien wilde de baliemedewerkster ons voor 4 KM extra een audiotour aansmeren omdat er geen leesinfo beschikbaar zou zijn. Daar voelde ik niet veel voor. 8 euro lijkt niet veel, maar als je bedenkt dat het museum in Potocari en ook Auschwitz gratis zijn… Het gaat toch om het educatieve aspect van genocide en dat zou geen geld moeten kosten.

Toen zijn we naar het War Museum om de hoek gegaan, dat weliswaar ook 12 KM kostte, maar een uur langer open was en zonder verplichte audiotour. Hier kwamen voornamelijk de gruwelijkheden in de concentratiekampen aan bod waarvoor je de maag in toom en het hart vast moet houden. Ik heb er inmiddels veel over gelezen, maar de wreedheden doen je iedere keer weer de adem benemen.

Paardenmarkt

Op het At Mejdan waar de Ottomnanen executies

voltrokken en paarden verhandelden. Als je de huid

van het slapende dier afstroopt liggen wrede ingewanden

bloot en ratelen van hoe geweren spraken van toen

de mensen zwegen en waterdragers met lood in de

benen als luciferhoutjes knapten. De rivier overstemt

oude en nieuwe fluisteringen, het paviljoen als een

oostenrijkse ui klaargelegd om laag voor laag toe te

dekken. Door het koffiedik zie je de bodem niet en

tuinstoelen zweven door het luchtledige van vergeten

tijden. Een verklede koetsier ment denkbeeldige paarden

als het schot als in een stomme film wordt gelost.

Onuitwisbaar bloed op museumstukken. Vooruitgang

bracht gas en licht. Tot duisternis zijn karkas over de

doden vlijde. Je beseft dat je voetstappen minder diep

kerven dan hoeven slijten. De grond herbergt het versterven.

Dinsdag 23 augustus

Vanmorgen werd de huurauto vanuit Tuzla gebracht – wat een service! Eerst moesten we Emir weer bij zijn auto op het vliegveld afleveren. Hij sprak Engels met een knauwerig amerikaans accent, dat hij had overgehouden aan zijn werk voor een amerikaanse firma. “I change my job every two years, that’s the american way of doing it.” Verder was hij alleen van huis uit moslim, geboren en getogen in Tuzla, en scheldend op “those Arabs”, die zijn auto’s in een zwijnestal veranderen. “I hate them. Or, well, I have nothing against them, maar andere toeristen zien die vrouwen van top tot teen gesluierd rondlopen en denken dat dat normaal voor Bosnië is. Maar zo zijn wij hier helemaal niet! Wij zijn heel verlicht. Zelf geloof ik niet, maar dat moet iedereen voor zichzelf weten, zo lang ze mij er maar niet mee lastig vallen.”

Nadat we hem hadden afgezet moesten we weer tien kilometer terug naar de stad rijden voor een bezoekje aan het Franz Ferdinandmuseum en aan de Konzum voor het eten van vanavond. Het viel nog niet mee om gluten- en lactosevrije produkten bij elkaar te sprokkelen en verse groentes waren helemaal dun gezaaid, er was niet eens prei.

Mijn reisgenoot had me voorbereid op een tocht van drie uur naar Foca, maar we waren er al binnen anderhalf uur. We verblijven in een piepklein appartement middenin het centrum en er is maar één kookpit, dus het vereiste aardig wat kunst- en vliegwerk om het eten te bereiden. Daarna moest ik dringend voor de TV neerploffen om mijn taalvaardigheid op te krikken. Ik belandde in een praatprogramma over de oorlog in Oekraïne waar twee mensen voortdurend door elkaar heen praatten – of beter, ze hielden tegelijkertijd een monoloog, dat kunnen ze goed in dit land – zonder dat er door de gespreksleider werd ingegrepen. Ongelooflijk. In ieder geval lijkt er nog wel onenigheid over dit thema te bestaan terwijl bij ons de toonaangevende sprekers allen pro-oekraïens en contrarussisch zijn. Daarna bekeek ik een concert van Aneniya, wat als poëzietheater werd omschreven en waarbij een zanger zijn teksten gedeeltelijk sprak en gedeeltelijk zong. Het leek alsof hij anekdotes vertelde. Ik kon het meeste niet volgen, maar het klonk wel poëtisch.

Woensdag 24 augustus

Had ik me net helemaal ingezeept, inclusief mijn haar, werd het water van de douche plots ijskoud, zodat ik er nog net in slaagde bibberend de scrub van mijn lijf te spoelen. Vervolgens droogde ik me eerst af en spoelde toen de shampoo uit mijn haar. “Ze sturen meteen iemand!” riep mijn reisgenoot, maar dat “meteen” van de Bosniërs ken ik onderhand. Dat betekende dat ik nog ruimschoots de tijd had om m´n haar droog te wrijven en me met antijeukzalf in te smeren. Toen het mannetje eindelijk arriveerde, probeerde ik zijn uitleg over de boiler zo goed en zo kwaad als het ging te volgen. Ik begreep dat hij eerst moest opwarmen waarop we dan een kwartier warm water zouden hebben. Maar ook mijn reisgenoot redde het ternauwernood om zich in te zepen en zijn haar te wassen.

Tijdens de brunch zette ik de TV maar weer aan, want de radio was niks gedaan met keuze uit maar een paar zenders. De servische TV hield zich vooral bezig met de situatie in Oekraïne, de kroatische met de aanstaaande winter – energiecrisis en coronacrisis – en op de bosnische TV was een turks drama over een zwangere vrouw die van het balkon wilde springen.

“Waarom wilde jij hier perse een dag doorbrengen?” mopperde mijn reisgenoot na het badderdrama, toen we door het plaatsje struinden waar een protserig monument voor een servisch regiment en een toren uit de 18e eeuw de enige bezienswaardigheid waren.

“Zeur niet, het is hier best mooi,” gaf ik, gebarend naar de omringende bergen. “Het heeft wel wat weg van die ontelbare plaatsjes diep in het Zwarte Woud verscholen. Dit moet in vroeger tijden compleet van de buitenwereld afgesloten zijn geweest.”

Goed, ik zou er geen weken door willen brengen, maar ik keek toch enigszins verliefd naar de bosnische blokhuisjes met overhangende daken (ook daarin hebben ze wel wat van Schwarzwaldkitsch weg) die tussen de begroeide bergwanden piepten. Die idylle werd echter flink ontsierd door graffity van een lofzang op de Servische Republiek, een afbeelding van Mladic, van prins Lazar en van een cetniksoldaat. Dat bevreemdde me enigszins, want zulke uitingen van nationalisme zie je in een servisch stadje als Bratunac dan weer niet. Bovendien was het broeierig warm en begonnen mijn voeten pijn te doen. Gelukkig was daar een moskee met een oase van een binnenplaats waar we naar het gesplatsj van de fontein konden luisteren. En vlakbij het appartement was een café waar zelfgestookte slivovica werd geschonken, we kregen zelfs een rondje van het huis.

“Maar toch,” begon mijn reisgenoot weer na het tweede glas, “vind ik het appartement noch de parkeergelegenheid verre van ideaal. Ik heb ontdekt dat er hier een wildgroei aan nieuwbouw is en dat er helemaal geen vergunningen voor bijvoorbeeld parkeergelegenheid hoeven te worden aangevraagd. Als gemeente-ambtenaar kan ik daar niet bij. Zoiets is in Nederland onbestaanbaar.”

Afgesneden

Je zou er met het mes op de keel een moord op

vogelvrij wild voor begaan. Ideaal voor een

middeleeuws beleg of voor de jager om de prooi te

beloeren. Hoe lang voor de corridor ontsloten en de

deuren ontzet? Bonestakerige wachters de stille

getuigen, want muren gaan nergens heen tot ze

worden omgelegd. Schildering van oorlogshelden,

van de krijgsheer op het veld tot de generaal

in de cel. Waarom wilde je hier ook alweer

heen? Je ziet de waanzin van bloed en bodem

met eigen ogen en zakt door de knieen, niet

om te sterven maar uit dankbaarheid omdat je

maar een passant bent. De keel niet doorgesneden,

het touw niet geknoopt. Je kunt opzij springen als

het hert op het bier afgebeeld. Je proost met gulzige

kelen en vergeet dat de wereld snijdt. In vredestijd.

Donderdag 25 augustus

Eindelijk kan ik mijn taalvaardigheid oefenen, want het enige Engels dat Bela, onze gastvrouw in Podgorica, spreekt is “good night”. Toen we net over de grens in Montenegro voor een cappuccino stopten, maakte ik een praatje met de jonge serveerster, die ook al vrij gebrekkig Engels sprak. Ze merkte op dat mijn Servisch zo goed was, wat mij tot de vraag bracht of Montenegrijns soms een aparte taal is, maar nee, men spreekt er zelfs “gewoon” de ijekavische variant, die ook in Kroatië en Bosnië wordt gesproken. Volgens mij was ze wel een talig typje, want ze had Russisch gestudeerd en was helemaal weg van Duits. Toen ik zei dat ik Duits heb gestudeerd en voor mijn studie in Duitsland heb gewoond, begonnen haar ogen te stralen. “Good for you!”

We zijn vanmiddag vanuit Foca naar het partizanenmonument bij Tjentiste gereden. Dat ligt bij het nationale park Suceska waar in het voorjaar van 1943 een veldslag werd geleverd van de partizanen tegen duitse en italiaanse legers, die hen hadden ingesloten. Tito had de keuze om zich over te geven of een uitbraak te forceren, wat uiteindelijk is gelukt, maar wat hem op een verlies van 3301 man kwam te staan. Het was een enorm monument, maar wel een stuk sierlijker dan de roos van Jasenovac.

Daarna moesten we eerst weer naar Foca terug en namen daar de afslag richting Montenegro. De weg was niet best en we moesten om de gaten heen slalommen. Overal waren rafting camps langs de rivier. De grensovergang was een houten bruggetje en zelfs daar zaten gaten in. Op Google Earth variëerden de reacties van gaafste-grensovergang-ooit tot schandalig-dat-ze-dit-een-internationale-verbinding-noemen. Aan montenegrijnse kant was de weg ineens goed onderhouden – het was nog geen snelweg, maar we konden meer vaart maken. We reden door de Tarakloof – een prachtige tocht met machtige rotsformaties aan weerszijden langs een stuwmeer waar geen einde aan kwam. Dit is het landschap uit “Het land achter Gods rug” van A. den Doolaard, dat ik las toen ik zestien was en toen droomde ik er al van om er ooit eens heen te kunnen.

Toen we weer in de bewoonde wereld kwamen, merkte mijn reisgenoot op dat het er heel wat welvarender dan in Bosnië uitzag. “Dat is wat oorlog met een land doet,” gaf ik.

In Podgorica werden we door onze gastvrouw Bela en Dobermann Pinscher Beti – die gelijk op mijn reisgenoot verliefd werd – begroet. Bela zwaaide de deur van onze “knusse Bude”, zoals mijn reisgenoot de studio omschreef, open. En er staat een fornuis waarop naar behoren gekookt kan worden, want dat viel in Foca op die eenpitter niet mee.

Vrijdag 26 augustus   

Er is al dagenlang een crisis in Kosovo gaande, iets met papieren. De Serviërs verlangden al eerder bepaalde documenten van de Albanezen en vervolgens zijn de Albanezen hetzelfde van de Serviërs gaan verlangen en nu zijn de poppen aan het dansen en moeten de hoge EU-omes er weer aan te pas komen. Het is evenwel een serieuze crisis, want alle prominenten haastten zich om het volk te verzekeren dat “er zeker geen oorlog van gaat komen”. Er moest zelfs benadrukt worden dat een belangrijk servisch klooster (Visoko Decani) was veiliggesteld. Overigens stond er in de bosnischservische Blic een geweldige spotprent van Poetin en Zelensky, die met elkaar telefoneren omdat ze vredesonderhandelingen overwegen. Dan verschijnt er een paniekerige Vucic (die in spotprenten steevast met dikke zoeloelippen wordt afgebeeld) in beeld waarop Poetin en Zelensky verzuchten: “We kunnen niet langer aanzien hoe zeer Vucic lijdt.” – duidend op diens status als Januskop, heen en weer geslingerd tussen oost en west. In de Oslobodjenje van afgelopen maandag lieten drie deskundigen (twee Serviërs en een Bosnjak) hun licht op de zaak schijnen en ze waren het erover eens dat Vucic uiteindelijk wel naar het westen zal overhellen, aangezien de servische economie voor 70% van het westen afhankelijk is. Echter, wat betreft het volk is het een ander verhaal, dat heeft nog steeds een trauma van de NAVO-bombardementen in 1999. Ook Montenegro kreeg toen enige bommen te verduren, begreep ik in het historisch museum in Cetinje, vlak voordat we er met sluitingstijd uitgejaagd werden.

Het is inmiddels weer mediterraans warm, vooral in Podgorica, dat in een dal ligt. We doken meteen vanuit onze geaircode studio de auto in, maar de airco in die bosnische auto laat enigszins te wensen over, veel koeler dan buiten werd het niet. In Cetinje hadden we niet veel tijd meer voor het historisch museum omdat we ook nog in de file hadden gestaan – sowieso sluiten de musea hier belachelijk vroeg én zijn ze in het weekend gesloten, dus ik kan fluiten naar het partizanenmuseum, dat ik zondag in Uzice had willen bezoeken.

Het was wel jammer dat we nog maar een uurtje voor het museum hadden, want het was een adequaat overzicht van de montenegrijnse geschiedenis waarbij de inzet van politie-eenheden bij etnische zuiveringen in Kroatië niet werd verbloemd. Opnieuw herkende ik het land van A. den Doolaard met al zijn guerillas en vetes tijdens het Interbellum.

Verder is Cetinje een alleraardigst provincieplaatsje en voormalige hoofdstad, die sterk aan Varazdin doet denken.

Idyllisch wild

Land van de zigeunerschrijver dat mij, het thuisloze

kind, deed verlangen naar woeste hoogtes. In de

zwarte bergen is het seizoen stil blijven staan,

de tijd sterft af en buiten de gestileerde

edele wilden zijn er geen getuigen. Het is een

idyllische prent op de ansichtkaart, een ronkend

verleden van rovers die oog om oog tand om tand

streden. Er werd een zelfbenoemde koning

vermoord omdat hij te verlicht en een andere

koning streed vruchteloos op de vlucht. Je

bent niet meer held als ieder ander als je

de weg baant of het hazenpad kiest, de blik

westwaarts of oostwaarts gericht, de föhn

waait uit alle hoeken, de zee is een smaragd

in de zwarte omarming van de nacht, de bergen

krijtwit en een selfie is net zo idyllisch.

Zaterdag 27 augustus

Toen ik vanmorgen uit de douche stapte, hoorde ik de buitendeur opengaan waarop ik in het halletje recht in de massieve kop van Beti de Dobermann Pinscher keek, die kennelijk op zoek naar aandacht of iets te eten was.

We gingen nog even Podgorica bekijken, maar er was niets te zien, de oude binnenstad was een woonwijk. Geen slechte plek om te wonen in die witte poppenhuisjes, als je tenminste van rust houdt, want het was er nogal doods. Er was niet eens een boulevard langs de rivier.

We draaiden het stukje snelweg richting Belgrado op, maar dat klonk veelbelovender dan het was, bovendien kwamen we in de bergen in een file terecht, veroorzaakt door het onweer. Je zag geen hand voor ogen, dus deden we wat zovele automobilisten deden: schuilen voor het noodweer in een van de vele tunnels. Maar dat zorgde vervolgens weer voor opstoppingen bij de tol. Er werd nijverig gebouwd teneinde de snelweg door te trekken, maar vooralsnog ging de weg tweebaans verder door de Tarakloof en het servische Zwarte Woud. Toegegeven, het was een prachtige tocht, maar we deden er wel maar liefst zes uur over om in Uzice te komen. Bij de koffiestop net over de grens bestelde ik automatisch “dvije kave s mljekom” (Servisch: “dve kave s mlekom”) waarop de ober me subiet corrigeerde en wilde weten of we Duits waren. Ik was gewaarschuwd dat Nederlanders vanwege het Tribunaal in Servië niet geliefd zijn  – ik ken zelfs iemand die zich om die reden voor Deen heeft uitgegeven – , maar daar was hier niets van te merken. Ook onze gastheer in Uzice, Dado, was allervriendelijkst en toonde ons enthousiast zijn vakantiefoto´s van Utrecht, Amsterdam, Rotterdam, Beverwijk en Zandvoort. Helemaal verrukt was hij van het feit dat ik Servisch sprak.

Zondag 28 augustus

De kamer was toch minder comfortabel dan hij op het eerste gezicht leek met slechts een klein luchtroostertje en geen airco waardoor het bloedheet was. Door de warmte was ik al om half acht wakker.

Om elf uur moesten we eruit, even daarvoor had mijn reisgenoot vriendschap gesloten met een oud beaglebesje dat buiten rondstruinde. Ik had eigenlijk naar het partizanenmuseum gewild, maar dat was dus op zondag gesloten. In plaats daarvan reden we naar de burcht, die we de avond ervoor al bij binnenkomst van de stad hadden zien liggen en vanwaar we een mooi uitzicht over de stad hadden. Uzice was in de herfst van 1941 46 dagen lang een partizanenrepubliek tot de Duitsers die oprolden waarop de partizanen zich hartje winter in de bergen van Zlatibor moesten terugtrekken, wat natuurlijk grote verliezen tot gevolg had. Wij trokken ook de bergen in, naar Mokra Gora. In de reisgids had ik gelezen over het “megalomane” project van Emir Kusturica, het complete dorp dat hij als filmdécor voor zijn film “Zivot je cudo” (“Het leven is wonderlijk”) had laten optrekken, Küstendorf of Drvengrad (Houten stad) genaamd. Deze Emir Kusturica is een controversiële figuur. De Bosnjakken haten hem en zien hem als een verrader die zijn ziel aan de (servische) duivel heeft verkocht. Ze spreken schande van zijn megalomane bouwprojecten (naast Drvengrad is dit Andricgrad in Visegrad, een eerbetoon aan Nobelprijswinnaar voor de Literatuur Ivo Andric), die in hun ogen enkel de servische propaganda dienen. Opgegroeid in een Bosnjakkenfamilie in Sarajevo met een godsdienstige moeder en een atheïstische vader is hij zichzelf altijd als Joegoslaaf blijven beschouwen en is van mening dat – zeker nadat hij ontdekte dat zijn voorvaderen, voordat ze zich tot de islam bekeerden, volgens zijn zeggen servisch-orthodox waren – Servië het joegoslavische ideaal van eenheid en broederschap het meest hooghoudt. Hij weigert partij te kiezen maar betuigt wel voortdurend zijn sympathie voor de “servische zaak”. Hij heeft zich uitgesproken tegen alle oorlogsmisdaden, die in de jaren 90 in heel Joegoslavië zijn begaan, maar schudde Poetin de hand en ondertekende een petitie tegen de sancties tegen Rusland omdat hij meent dat vriendschap met dat land de enige garantie voor een soeverein Servie is.

“Wel, wij hebben als buitenstaanders met deze etnische shit niks te maken,” sprak ik tot mijn reisgenoot, “dus laten we ons onderdompelen in een onvervalst staaltje servische kitsch en glorie.”

Een paar jaar eerder was ik al onder de indruk van Andricgrad en ook dit Drvengrad kon mijn goedkeuring meer dan wegdragen. Het is een soort servisch Ruigoord, een ontmoetingsplek voor de kunsten op een afgelegen plek in de bergen waar festivals, seminars en workshops worden gehouden. Hoe kan ik daar als kunstenaar nou op tegen zijn? Saillant detail: het is waarschijnlijk de enige plek in heel Joegoslavië waar het is verboden te roken!

We raakten nog in een grappige babylonische spraakverwarring verzeild toen we getuige van een kattenruzie waren. Ik wees naar de vechtende katten en zei: “Kijk, daar hebben er twee ruzie.” Een passerende man, die kennelijk alleen het laatste woord had gehoord, reageerde daarop met: “Da da, ruzi” – wat “roos” of “rood” betekent en een verwijzing naar de kleur van de vacht van de ene ruziemaker was.

“Toch kost het me wel moeite om hier niet alles als servisch Nazidom te duiden,” zei ik later tegen mijn reisgenoot toen we ons op de Milos the great highway bevonden, waarmee de eerste servische koning wordt bedoeld. “Maar ach, toen ik voor het eerst door Duitsland trok, zag ik ook enkel pompeuze, pruisische monumenten, die het verleden verheerlijkten, en onder ieder wit boord een bruin hemd.”

We maakten onderweg een stop in een slaperig provincieplaatsje, dat zich loom in de laagstaande zon uitstrekte. Ook hier het vertrouwde beeld van dommelende mannen met een biertje voor zich op het terras, die nu en dan opveerden om iets te schreeuwen, omsingeld door de rondscharrelende honden. Ik bedacht me dat we hier ter hoogte van Bratunac moesten zijn, maar na het raadplegen van Maps bleek dat we daar nog meer dan honderd kilometer vanaf zaten.

We hadden ons koud in het appartement in Zemun bij Belgrado geïnstalleerd of het begon te onweren. Mijn reisgenoot posteerde zich met de smartphone bij het raam om het natuurfenomeen te vereeuwigen. Het is veruit het meest luxe appartement, dat we tot nu toe hebben gehad, met woonkamer, slaapkamer, keuken met eettafel, en wasmachine en goddank een airco, want ondanks het onweer is het nog altijd flink heet.

Küstendorf

De lucht is zwaar van onweer en je ziet op iedere

straathoek een held die jou met bloeddoorlopen

ogen aanstaart. Je bent de enige die het ziet.

Je gaat desnoods voor Teutoon door om niet te

zeer uit de toon te vallen. Het land is als een hond

die op zijn rug gaat liggen en je weet niet of hij bijt

of meebeweegt met de hand die hem strijkt. Je

wilt van hem houden, maar ziet vooral zijn tanden.

Je wilt je terugtrekken in je schulp, maar de

omstandigheden dwingen je tot zwart of wit.

Je bent maar een gewone bon vivant met een

voorkeur voor esthetiek, hebt voor ethiek geen

gevoel. Je neemt je thuisland op je rug en bouwt

het elders weer op. Folklore in de oksel van de

berg die geen oordeel velt, geen waarheid delft.

Een hart van hout, een ziel van onbevlekte kunsten.

Maandag 25 augustus

We waren aan een rustdag toe en hoewel we voor ons doen al redelijk bijtijds om 11 uur op waren, gingen we pas aan het einde van de middag de deur uit, ook wel omdat ik er vreselijk tegenop zag om in de hitte door de stad te moeten sjouwen. Het onweer en de regen hadden geen enkele verkoeling gebracht, integendeel, het was nog net zo benauwd en de zon scheen alweer volop.

Nadat we boodschappen hadden gedaan en eindelijk een parkeerplaats gevonden was het al na zessen. Vanwege de verkeersstress en het tijdstip hadden we besloten om vandaag in Zemun te blijven en pas morgen naar Belgrado te rijden. We parkeerden dus vlakbij de boulevard, tegenover een recreatie-eiland in de Donau, dat via een pontonbrug – die er alleen in de zomermaanden ligt – bereikt kon worden. Het eiland bleek vol met datsja´s te staan waarvan sommige op instorten stonden en andere er als nieuw uitzagen. Het heet Velikoratno Ostrvo (Groot Oorlogseiland) en dankt zijn naam aan de militaire oefeningen, die hier gedurende de Koude Oorlog werden gehouden.

Toen het begon te schemeren, liepen we terug naar het vasteland en verder langs de boulevard. Zemun bleek onverwacht mooi. De boulevard was eindeloos en de oude binnenstad herbergde spannende steegjes. Uiteindelijk waagden we de klim naar de Gardostoren voor het uitzicht (helaas was het al donker) en er was een uitspanning bij waar later op de avond een groots vuurwerk werd vertoond. De Gardostoren werd op 20 augustus 1896 geopend ter ere van de duizendjarige hongaarse aanwezigheid in het gebied. Zemun behoorde toen tot Oostenrijk-Hongarije. Toen we op het terras onder de toren zaten, begon het ineens hard te waaien en te weerlichten. Dat was voor ons het sein om op te stappen. Gelukkig begon het pas na middernacht te regenen, toen we lang en breed weer in het appartement waren.

Oorlogseiland

Het is geen naam die doet bezoeken, beter

fluisterend gesproken of tussen het onwetende

groen verstopt. Houtkrullerige skyline in de

Donau. Er ligt een ponton uitnodigend gespreid,

zwanen rekken de halzen aan weerszijden op,

de klop van je voetstap. Het Lido te groot zelfs

voor je uit de kluiten gewassen lijf dat neerstrijkt

in lagunes waar je voetzoekers zou verwachten.

Je struint over de hippiekolonie vol met datsja´s

op houten poten waarvan sommige gebroken

of doorgezakt en enkele bonte vogels hebben

gaten in de romp. Er wordt driftig gespijkerd,

gesprokkeld voor de winter. De ponton opgeheven,

het eiland overgeleverd aan de luimen van de

natuur. Nu snap je het beginsel van oorlogsvoering.

Dat het slechts een oefening is. Voor barre tijden.  

Dinsdag 30 augustus

We moesten dringend wassen en er is weliswaar een wasmachine in het appartement, maar geen waslijn en de smartphone van mijn reisgenoot heeft kuren. Hij heeft ook al een week geen automatisch internet omdat zijn datalimiet is verstreken. Dus belde hij bij de benedenburen aan (ik moest natuurlijk weer vertalen), maar de (oudere) vrouw wist alleen te vertellen dat Alex en Branka (de verhuurders) op hun werk waren en om drie uur terug zouden zijn. Zo lang wilden we echter niet wachten – uiteindelijk vertrokken we toch iets na drieën, maar we hadden nog steeds niemand gezien.

Op weg naar Belgrado kwamen we in de file te staan. Daarop sloeg de man met de hamer ongenadig toe, zodat ik bij aankomst een kop koffie nodig had, maar onderweg naar het terras dook ik nog een boekwinkeltje in waar ik een dun boekje op de kop tikte, dat me onderhoudend en niet al te moeilijk leek, van ene Hanna Gadomski, die in hetzelfde jaar als mijn reisgenoot is geboren en ook poezie schrijft, zo las ik op de achterflap. Het ging over nachtelijke wandelingen door Belgrado, dat leek me wel toepasselijk.

Bij het Teslamuseum moesten we op de engelstalige rondleiding wachten. Het hele museum besloeg maar drie of vier ruimtes. Er werd een film vertoond en daarna waren er drie demonstraties met elektriciteitsoverdracht, die mij sterk aan de natuurkundeles op de middelbare school deden denken. Tesla wordt door zowel de Kroaten als de Serviërs geclaimd omdat hij van servische afkomst was (zijn vader was een orthodoxe priester), maar hij werd in Smiljan in Kroatië geboren en zat in Karlovac op school. In Belgrado heeft hij in zijn hele leven maar een paar uur doorgebracht en op 28-jarige leeftijd emigreerde hij naar de VS. In het filmpje werd niet vermeld dat hij in Kroatië is opgegroeid, maar in het oostenrijks-hongaarse rijk.

Ik begin eerlijk gezegd dat hele nationalistisch-etnische gedoe steeds onzinniger te vinden. De afgelopen week ben ik door de Moslimkroatische Federatie, de Servische Republiek in Bosnië, Montenegro en Servië gereisd en de mensen zijn overal hetzelfde. Ook de TV-zenders zijn hetzelfde met veel series (veel spaanstalige, vreemd genoeg, maar ook turkse) en veel reclames tussendoor, zoals op alle commerciele zenders in Europa. Ik begin me zelfs af te vragen waarom Joegoslavië überhaupt in een soort mini VS uiteen moest vallen van afzonderlijke gebiedjes, die enkel naar de eigen navel staren. Alsof Duitsland uiteen zou vallen in Bayern, het Rijnland, Pruisen en Saksen tot aan de deense grens. Daarbij is Duitsland groter dan voormalig Joegoslavië! Of dat de Randstad, Friesland en Limburg zich van de rest van NL zouden afscheiden. En dan overal die belachelijke grensposten, wat veel onnodig oponthoud veroorzaakt!

Na het museum liepen we naar de basiliek van de Heilige Sava om de hoek. Ik heb nog nooit zoveel pracht en praal gezien, daar kunnen de katholieken een puntje aan zuigen. Een enorme kerk, die van buiten schittert als een roomsoes en van binnen blinkt als een goudschrijn. De Heilige Sava (1176-1236) was de orthodoxe aartbisschop van Servië en de stichter van de servisch-orthodoxe kerk. Hij was voor de servische orthodoxie wat Willibrord voor het christendom in de Lage Landen was. De kerk staat op de plek waar de albanese grootvizier Koca Sinan Pasha in 1595 tijdens de ottomaanse bezetting de opgegraven resten van Sint Sava liet ontheiligen en verbranden om de bevolking te intimideren. De kerk zelf is nog niet zo oud, in 1935 werd met de bouw begonnen, die pas in 1989 werd voltooid.

Woensdag 31 augustus

Gisteren had ik er ook al last van, maar vandaag sloeg de slaapziekte ongenadig toe. In de auto kon ik m´n ogen niet openhouden, in het museum liep ik te wankelen en op de Kalemegdan hield ik het al snel voor gezien. Om de paar honderd meter moest ik even gaan zitten door uitputting en dat is niks voor een dribbelaar als ik. In het museum was ik te moe om me aan de Titoparafernalia te vergapen – en er stond heel wat bezienswaardigs bij, zoals het oorlogsbeeld van Stalin en het theeservies van het echtpaar Ceausescu! – en nam duizelend de info over Tito´s Joegoslavië tot me. Het ging grotendeels over Joegoslavië tijdens WOII, een beetje over het Interbellum en weinig over de naoorlogse joegoslavische federatie. Nieuw voor mij was dat Tito als secretaris van de Communistische Partij Zagreb vijf jaar in de gevangenis heeft gezeten. Ik las een duitse Verordnung uit WOII waarin stond dat cetniks en communistische terroristen standrechtelijk geëxecuteerd zouden worden. De cetniks van Draza Mihajlovic (1893-1946) begonnen als een koningsgezinde (koning Aleksandar werd in 1934 door leden van de kroatische Ustase en de macedonische vrijheidsbeweging VMRO vermoord), patriottistische en conservatieve beweging, maar toen de partizanen steeds groter en succesvoller werden, bevochten de cetniks hen voornamelijk met behulp van de Nazis, wat Churchill ertoe deed besluiten om de steun aan de cetniks op te zeggen en die aan de partizanen te verlenen.

Achterin de exporuimte werd door middel van een video met docu´s nog enige aandacht aan de joegoslavische gastarbeiders in Duitsland geschonken. Elders op het terrein was een mausoleum met de graven van Tito en zijn vrouw Jovanka, die in 2013 in betrekkelijke armoede is overleden. Aan de postjoegoslavische tijd werd vrij weinig aandacht geschonken, met als vermelding dat sommige partijen hun medewerking hadden geweigerd omdat het museum te zeer op Tito zou zijn gericht. Ook de Maarschalk is dus niet meer heilig noch de onbetwiste leider.

Vervolgens deden we een poging om de Kalemegdan te beklimmen en kwamen net hoog genoeg voor een uitzicht op Zemun en de moderne skyline van Belgrado in het avondlicht. De rest van de burcht – waar je ongetwijfeld nog uren kon rondzwerven – lieten we door mijn landerige moeheid voor wat ie was, want we moesten onderhand ook naar een eetgelegenheid op zoek. Dat viel nog niet mee, we vroegen het aan een passante, maar zij zei dat de vreetmijl twee kilometer verderop was. Normaal gesproken zou ik mijn hand niet voor dit ommetje omdraaien, maar nu was iedere meter me te veel. “Aan de overkant van de straat is een konoba,” gebaarde ze, “maar die ken ik zelf niet.”

Dat lieten we ons geen twee keer zeggen, de verlichte ramen hadden een magische uitwerking op ons, ook al staken ze nauwelijks boven de stoeprand uit. Het restaurant bevond zich in de kelder en was vrij leeg tot de livemuziek begon te spelen en er vanaf een zeker tijdstip steeds meer jongeren binnenstroomden. Zulke uitspanningen zijn typisch voor de Vojvodina – die niet alleen Noord-Servië omvat, maar ook een deel in Hongarije en Roemenië en de Baranja in Kroatië – , met grill en een orkestje, het deed ons aan “Kod ruze” in Osijek denken. Mede door de zelfgebrouwen slivo kwam ik steeds meer in de stemming en was de moeheid op slag verdwenen.

Vojvodina

Hertogdom van vele huizen, van bergen en dalen

tot gladgestreken rivierenland waar de steden

bloeiden en de wijn de kelen van monniken

streelt. De Berg Athos van Servie ligt in

het Frankenland waar de kloosters meer

dan vingers op één hand en in de laagte

gaart de bermet dessertwijn waarmee het

orkest op de Titanic proostend tenonder ging.

De leegdte doet je niet meer huiveren als je

weet dat er een horizon is. De hoge huizen

van de stad onze gecultiveerde bergen en al

het versterven wordt gedragen door de wind.

De haarkloven zijn er enkel in de geesten, lied

en zang wat je het meeste bijblijft. De guurte

van de lucht. Robuust wenkende handen. Een

verlaten benzinepomp. Nacht valt als een open deur.

Donderdag 1 september

Vanochtend werd ik door een enorme donderklap ruw uit mijn slaap gehaald. Eindelijk regen en afkoeling! Verfrist en gesterkt door een aangename temperatuur van amper 20 graden gingen we op weg, maar niet voordat we Alex hadden betaald en de benedenbuurvrouw gedag gezegd waarbij ik natuurlijk weer moest vertalen. Ze vroeg me hoe ik zo goed Servisch heb geleerd. “Met een lesboek,” zei ik, “maar eigenlijk heb ik Kroatisch geleerd. Ik moet er hier altijd om denken dat ik dve kave en geen dvije kave bestel.”

Daar moest ze om lachen en zei dat het eigenlijk hetzelfde is. Maar vervolgens begreep ze mijn “za dva tjedna” (over twee weken) niet toen ze me vroeg wanneer ik weer terug naar NL zou gaan. Kennelijk zeggen ze hier “over 14 dagen”, een nogal omslachtige omschrijving, me dunkt.

Eerst reden we naar Sremski Karlovci, dat door de Vesti (krantje voor servische gastarbeiders in Duitsland) als het mooiste stadje van Servië werd aangeprijst, maar afgezien van wat kerken en een grammar school was er niet veel te zien en er waren ook niet veel mensen op straat. De zwerfhonden overtroffen de mensen in grote getale, sommige liepen een stukje met ons mee. Later ontdekte ik dat een gedeelte van de TV-serie “Greh njene majke” (“De zonde van haar moeder”) zich hier afspeelt, alhoewel ik alleen het kerkplein herkende.

Van daaruit was het nog zeker drie uur rijden naar Osijek door alle wegopbrekingen. Bij de grens ontstond er spraakverwarring – natuurlijk sprak de douanebeambte geen woord Engels en ik begreep in het Servisch niet wat ze wilde. Uiteindelijk bleek dat ze wilde weten waar we Servië waren binnengekomen omdat de vorige beambte het kennelijk had verzuimd om een stempel in ons paspoort te zetten. Opnieuw verbeet ik me om die volstrekt zinloze grenscontroles. Intussen las ik met de servische krant Danas (Vandaag) op schoot nog een opmerkelijk dingetje: in Servië is vanaf vandaag het volkslied “Boze pravde” (“Goddelijke gerechtigheid”) op scholen verplicht. Nu was er in Novi Pazar in de Sandzak – een gebied in Zuid-Servië en Noordoost-Montenegro waar moslims wonen – een lerares, die de kinderen het bosnjakse volkslied had laten zingen, maar dat was natuurlijk viraal gegaan waarop de vrouw op het politiebureau werd ontboden waar ze te kennen had gegeven het lied te hebben gebruikt voor een les in de bosnische taal. Er staat een boete van 10.000 dinar op als er van de regel wordt afgeweken – het wordt echter niet streng gehandhaafd, maar ja, dan is er altijd wel iemand die zoiets online zet.

De deur van het appartement in Osijek stond open, maar er was niemand, er stonden echter een schaal druiven en een fles slivo op tafel, dus dan zou het wel goed zijn. Even later werd er op de deur geklopt, het was Vladimir, Jasmina´s man. Hij vertelde dat ze driftig aan het verbouwen zijn en dat hadden wij al geconstateerd, want de binnenplaats is een bouwput. Er komen appartementen voor expats van een softwarebedrijf, dat zich hier in de wijk gaat vestigen. Maximilian wil flink meters maken omdat er in de coronatijd bijna niets is verdiend. Ook “ons” appartement zal onder handen worden genomen, dus wellicht treffen we volgend jaar iets heel anders aan.

Vrijdag 2 september

Is het niet een donderklap, dan is het wel je schoonmoeder die je in alle vroegte wakker belt, ondanks de vele apps die je hebt gestuurd. “Ja, pa kan niet zo goed met de app omgaan, dus ik dacht, ik bel maar even om te kijken of alles goed is.” Terwijl ze ons thuis zelden belt! En moet dat dan in alle vroegte? Ze was er nog verbaasd over ook dat mijn reisgenoot in zijn vakantie om half tien nog in bed lag.

Toen we de slaap uit onze ogen hadden gewreven, opperde mijn reisgenoot het idee om naar Zupanja te rijden. “Daar heb ik vorig jaar koffie gedronken toen jij in Orasje op de bus stapte en ik op jouw telefoontje moest wachten. En er is een boulevard langs de Sava.”

Dat was een groot woord voor wat in feite een dijk was, maar die was bewandelbaar en het was net alsof we in de Betuwe liepen. Onderaan de dijk was een monument voor “strijders”, die op 14 april 1945 door de communisten waren geexecuteerd. Heel bedenkelijk, aangezien het er de schijn van heeft dat het om Ustase gaat, die blijkbaar na de onafhankelijkheid zijn gerehabiliteerd.

Daarna maakten we een autoritje richting Brcko door dat deel van Slavonië waar we nog nooit zijn geweest. Een onverhard landweggetje voerde door het bos naar Otok en van daar konden we naar restoran Kunjevci bij Vinkovci, waar ze de beste keuken in de wijde omtrek hebben. Ik zat met een boekje op schoot, met daarin humoristische aforismen en gedichten, dat ik in het appartement heb aangetroffen – ik zou het haast willen confisqueren. Ik begrijp zelfs – met een beetje hulp van de Glosbe-vertalingen –

de woordspelingen.

Zaterdag 3 september

Vandaag ondernamen we de tocht naar Fruska Gora in Servië. Daar hadden we eigenlijk op weg van Zemun naar Osijek heen gewild, maar daar was geen tijd meer voor, temeer

omdat er zich in dat gebied alleen al tientallen te bezichtigen kloosters bevinden. Het is een heuvelrug in de voor het overige schaalplatte Vojvodina en bekend van zijn wijnen. Het deed mij aan de Kaiserstuhl bij Freiburg in Zuid-Duitsland denken, met het verschil dat dat een gedoofde vulkaan is.

Het was wel een ritje van drie uur, via Vukovar en Ilok. Mijn reisgenoot wilde pas in Servië tanken omdat het daar goedkoper was, maar we reden en reden maar over landweggetjes en nergens een benzinepomp te bekennen, zelfs niet in een wat grotere plaats waar ook niet eens koffie te krijgen was en de straathonden alweer ons enige gezelschap waren. We volgden de zuidflank van Fruska Gora, want we waren al eens een weggetje ingeslagen waarvan de verharding een eindje verderop ophield en natuurlijk was de kans op een pomp in die wildernis helemaal nihil. Mijn reisgenoot zweette peentjes en durfde niet meer naar de meterstand te kijken, ook ik begon me ongemakkelijk te voelen, maar ook de servische wildernis is niet dermate godverlaten dat iedere beschaving eruit is verbannen, al leek het een eeuwigheid te duren voordat de redding zich manifesteerde in de bekende borden.

We hadden eigenlijk het plan gehad om het hele gebergte te doorkruisen, maar doordat we nu zo´n eind langs de flank waren gereden, bijna weer het gebergte uit, maakten we een kleiner rondje om gericht een toren en drie kloosters te bezoeken. Volgens de reisgids was drie kloosters op een dag wel het maximum om geen “kloostermoeheid” op te lopen.

De toren was een ruïne die middels een wandelingetje goed te bereiken was. Bovenop had je, ondanks de bomen, een redelijk uitzicht over de vlakte daarachter. We kwamen in het donker (maar het wordt hier om deze tijd van het jaar al om zeven uur donker) bij het laatste klooster aan en waren net weer op weg naar de uitgang toen een monnik ons naar buiten bonjourde. Hij had net de poort dichtgedaan en als hij ons niet had gezien, hadden we mooi opgesloten gezeten!

Toen wilden we in het naburige Novi Sad een hapje eten, maar er was nergens parkeergelegenheid en kennelijk hebben ze in Servië nog nooit van parkeergarages gehoord. Dat probleem hadden we in Zemun en Belgrado ook al. Uiteindelijk belandden we bij een grill in een buitenwijk bij de citadel, in een eenvoudige doch knusse tent waar de vertrouwde cevapcici en pljeskavice werden geserveerd. Op de terugweg dachten we de snellere route via Erdut rechtstreeks naar Osijek te nemen, maar vlak over de grens was er verdorie een omleiding via Vukovar een stuk naar het zuiden! Dus deden we er uiteindelijk toch nog weer drie uur over en waren pas om twee uur ´s nachts thuis.

Zondag 4 september

Aangezien we moesten bijkomen van de lange tocht van gisteren wilde mijn reisgenoot niet al te ver weg, daarom besloten we om bij Tikves, dat hier bekend staat als het jachtslot van Tito, te gaan wandelen. In feite is het al jachtterrein sinds de 18e eeuw en is het stulpje ergens in de 19e eeuw op instigatie van een Habsburger gebouwd. Vooral Isabella von Habsburg verbleef er graag en vaak en ging er prat op maar liefst 164 herten te hebben afgeschoten. Het rode hert is de meest voorkomende diersoort in het nationale park Kopacki Rit, om niet te zeggen: een plaag. Op onze wandeling een stukje van het slot af hoorden we de herten daadwerkelijk burlen. Hoewel het ook hier knap droog is geweest moesten we toch nog de muggenspray gebruiken toen we een tijdje op een bankje zaten omdat ik een schets van het slot wilde maken. Het was trouwens flink opgeknapt sinds we er voor het laatst waren en rondom was een natuurpark aangelegd.

Toen het al bijna geheel donker was, reden we terug naar Osijek voor een drankje in de Tvrda, maar de parkeerplaatsen voor auto´s waren afgesloten, de hele Tvrda was kennelijk sinds de renovatie ontoegankelijk voor gemotoriseerd vervoer gemaakt. Zo gaat dat met vooruitgang: het wordt er mooier maar niet noodzakelijk beter op.

Jachttrofee

Van toen de maarschalk koning werd en leerde

jagen. Sint Hubert leerde het af toen hij het

lichtend kruis ontwaarde. Isabella van Habsburg

nagelde haar buit vast en versleepte het gewei

naar de andere trofeeën waarmee de maarschalk

furore maakte. Jagen voor genodigden, wie

zou het moeras hebben betreden om er een

eindige voetstap te zetten? Ze zijn weggevaagd

door de meanderende loop der tijden en geweren

dragen kogels niet langer als de knopen van

eer. Jagen is een recept tegen willens en wetens,

de mens moet eten en kan niet van de moraal

leven. Bambi als de plaag die ons week maakt,

maar meer nog zijn het de bloedzuigers die

ons verjagen. Het kloeke zit hem in de stoofpot,

voor ‘t wild hoef je geen tanden meer te hebben.

Maandag 5 september

De Tvrda is inderdaad sinds de renovatie voor autoverkeer afgesloten, alleen bewoners en gasten, die er verblijven, kunnen nog een parkeerkaart krijgen, wat nogal wat problemen oplevert voor mensen, die er werken maar niet wonen, zoals Jasmina. Ze heeft nu eindelijk een speciale kaart bemachtigd om tegenover de Tvrda te kunnen parkeren. Ze vertelde tijdens het koffiedrinken bij Maksimilian dat zij en Vladimir bij “ons” appartement appartementen aan het bijbouwen zijn als investering voor de oude dag, om ze voor langere tijd aan studenten en expats te kunnen verhuren. Voor als ze het rustiger aan willen gaan doen, “want ik zie mezelf dit niet tot aan mijn pensioen volhouden en op de staat kun je niet vertrouwen.” Ik zei dat we in Nederland altijd goede sociale voorzieningen hadden, maar dat die nu ook steeds verder worden afgebouwd. Ze vertelde over een gepensioneerde Amerikaan van kroatische afkomst, die had besloten om naar Osijek te emigreren, want het weinige werk, dat hij nog heeft, kan hij via home office doen en de gezondheidszorg is volgens zijn zeggen oké (erg belangrijk als je oud bent!). “Ik zou het ook maar overwegen als ik jullie was,” zei Jasmina. “Het leven is hier veel goedkoper en als je iets buiten Osijek gaat zitten, in Bilje of Tenja, heb je voor niet veel geld een groot huis.” Ik gaf toe daar stiekem al eens over te hebben gefantaseerd, want in Nederland wordt het er niet beter op, zeker niet wat betreft de ouderenzorg met alle daarmee gepaard gaande bureaucratische handelingen waarvoor je tegen die tijd een speciale thuishulp moet inhuren omdat je geen wijs meer uit de digitale helpdesks wordt, maar die ik dan met mijn schamele AOW-tje natuurlijk nooit kan betalen.

Op de Tudmanbrug liepen we een nederlands echtpaar tegen het lijf. Ze waren voor het eerst in Osijek, we hebben hen wat tips voor bezienswaardigheden in de omgeving gegeven en ook vooral Fruska Gora en Novi Sad genoemd.

Dinsdag 6 september

Sinds ik aan een verstoring van het autonome zenuwstelsel lijd maak ik ondanks slaapdruppels van tijd tot tijd een slapeloze nacht door. Er is geen peil op te trekken, het heeft niets met stress of zorgen te maken, de sluier die normaal gesproken voor je bewustzijn wordt getrokken blijft dan bij mij wijdopen staan. Toen mijn reisgenoot me ‘s ochtends riep, was ik net vast in slaap. Desondanks was ik snel op de been, want er moesten boodschappen gedaan worden en ik wilde mijn favoriete winkeltjes af. We wilden naar de kapper, maar die bleek al om twee uur dicht. Winkelen bij die hitte bleek geen sinecure, na een bezoekje aan het antiquariaat was ik zo uitgeput dat ik eerst op een stoepje gezeten moest bijkomen. Daarna ben ik op mijn tandvlees nog een boekhandel, een drogist en een kledingzaak afgelopen én het hele stuk langs de boulevard naar het Copacabanastrand voordat ik een verkoelende duik kon nemen. Ook al viel het tegen de stroom opzwemmen niet mee en was het moeilijk tegen de modder opboksen.

Woensdag 7 september

Mijn reisgenoot stapte vanmiddag naar buiten om een peuk te roken toen hij Gordana tegen het lijf liep die op het punt stond om het appartement naast het onze te poetsen. We kletsten wat over covid (zij had het onlangs gehad waardoor haar allergieën zijn teruggekomen), de droogte (“Ze hebben in een drooggevallen rivier een bom uit de Tweede Wereldoorlog ontdekt”) en de klimaatverandering. “Ik hou het meest van de lente en in mijn jeugd duurde die van maart tot juni, maar die periode is steeds korter geworden. Dit jaar hadden we sneeuw in maart, in mei de eerste warmte en in juni was het al 35 graden.”

Daarna moesten we naar de kapper, maar daar konden we pas om zes uur terecht. We wilden eigenlijk naar Vukovar, maar stelden dat vanwege de hitte liever tot de avond uit. Dan maar de tijd doden met koffiedrinken bij de Interspar waar ik eindelijk op m´n gemakje de krant kon doornemen. Ik las een interessante column over het “onafhankelijkheidsstreven” van de Kroaten in Bosnië. De afgelopen dagen was er weer veel gedoe over een Balkancongres onder auspicien van de EU (Balkan otvoreno – Balkan geopend) waarbij zowel Servië als Albanië groot-servische cq groot-albanese aspiraties aan den dag leggen. Het is ook altijd hetzelfde liedje. De schrijver van de column stelde echter dat de Kroaten in Bosnië in feite niet zozeer in aansluiting bij Kroatië geïnteresseerd zijn alswel bij de EU willen horen en drong er derhalve op aan om Bosnië versneld tot de EU te laten toetreden, dan zijn de Kroaten en Bosnjakken gerustgesteld en zingen de Serviërs een toontje lager.

Het kappersbezoek verliep niet geheel vlekkeloos. Aan mijn rechttoe-rechtaan-kapsel viel niet veel te verpesten, maar ik dacht toch dat mijn uitleg van “dva centimetara” (twee centimeter) voor de coupe van mijn reisgenoot duidelijk genoeg was. De kapster gebaarde naar de jongen, die net het laken van zich had afgeschud. “Zoals hij?” Zijn stekeltjes leken me in orde, dus ik knikte, maar het einde van het liedje was dat ze mijn reisgenoot bijna kaal schoor! “Ach,” zei hij, onwennig over zijn schedel strijkend, “ ´t is er tenminste warm genoeg voor.”

Daarna reden we alsnog naar Vukovar om aan de rivier pelinkovac te drinken, met op de achtergrond de verlichte (maar nog altijd niet gerestaureerde) toren. Toen we terug naar de auto liepen om daar onze zelf bereide salade op te eten, viel me een nieuw standbeeld bij het bruggetje over de Vuk op. Het was van een jonge soldaat uit Vésoul, die als vrijwilliger in het kroatische leger had meegevochten en met vele honderden anderen in Ovcara is geëxecuteerd.

Vlak voordat het begon te regenen vonden we nog een overdekt terras.

Soldaat te huur

IM Jean Michel Nicolier 1966-1991,

geëxecuteerd door de Serviërs in Ovcara bij Vukovar

O, de jeugdige overmoed van de huursoldaat

uit Vésoul, ik ben het onkruid, zei hij tegen

zijn moeder voordat hij vertrok. We weten niet

of hij op de vlucht was of wilde vinden. Hij

streek op het slagveld neer en wilde de vijand

overwoekeren, die servische slager met het

hakmes die de schapen naar de slachtbank voerde.

Moed wordt beloond. Je botten verdwenen in

de Donau, maar strijdmakkers hebben voor jou

een brug over de drooggevallen Vuk gespannen.

De lente is tegenwoordig veel korter, zeggen ze,

zoals jij niet bent uitgebloeid maar nog in de

knop geknakt. We weten het niet, of dat je wilde

vluchten of vinden. Je verdween gewoon. Sloop

weg als een held op dienstlaarzen. Die je maar

al te graag voor trouwe vreemden wilde dragen.

Donderdag 8 september

Na wat heen-en-weer-gebel en geïnformeer heeft mijn reisgenoot eindelijk een kamer in Slavonski Brod voor morgenavond kunnen boeken. Hij had eerst vanuit Tuzla met de bus naar Zagreb gewild om daar een overnachting te doen, maar de enige bus van die dag zou daar tegen middernacht aankomen en dat is te laat om nog in te checken.

Bij Orasje net over de grens (o, wat genoot ik ervan om die brug eindelijk met de auto te kunnen nemen en o, wat was ie lang!) stopten we voor een krant, een slof Drina´s en een kop koffie. Toen ik de Oslobodenje opensloeg, viel ik met m´n neus in de boter, want die stond vol met protesten in Bosnie omdat de Hoge Afgevaardigde Christian Schmidt een kiesdrempel van 3% wil instellen, wat nadelig voor de Kroaten en de kleine democratische splinterpartijtjes zou uitpakken. Ander nieuws was dat de Serviërs bij Foca een waterkrachtcentrale hebben gebouwd waarvoor ze geen toestemming hebben gekregen, maar die wel 5 miljoen KM heeft gekost, en nu proberen ze de kosten op de staat te verhalen.

Nadat we ons in Tuzla in Pansion Kipovi hadden geïnstalleerd en mijn reisgenoot dus zijn overnachting in Slavonski Brod had geboekt gingen we de stad in voor cevapcici en een avondwandeling. Bij een boekenstand, waar ik de dichtbundel “Svjetla zima” van de mij onbekende dichter Miroslav Toma kocht, raakte ik met de jonge verkoper aan de praat. Hij sprak een aardig mondje Duits, opgepikt van TV en dat verbaasde me, want ik wist niet dat je hier ook duitse zenders kunt ontvangen. Ik vroeg hem of hij zich zorgen maakte om de komende winter vanwege de hoge energieprijzen. Hij antwoordde dat het een stuk minder speelt dan in Servië en Kroatië omdat de mensen hier nog veelal met houtkacheltjes stoken. Dus niet alleen in Srebrenica, maar ook in de “grote stad” is dat het geval. Ik herinnerde me inderdaad de smog, die er boven de daken had gezweefd, toen we hier een paar jaar geleden in november waren. In tegenstelling tot toen (en ook vanwege zijn slechte luchtwegen) had mijn reisgenoot het deze keer prima naar zijn zin. “Best relaxed hier,” merkte hij tegen de boekverkoper op waarop deze hem het bosnische begrip “rahatluk” uitlegde, wat staat voor: rustig aan, maak je niet druk, laat de zorgen aan de dag van morgen.

Vrijdag 9 september

Aan het ontbijt bracht mijn reisgenoot het nieuws dat Queen Elisabeth dood is. “O?” reageerde ik. “Verandert er nog iets?”

“Nee. Long live the king.”

Hij verdween vrij snel naar boven om te douchen terwijl ik door een boek bladerde dat ik bij de receptie had aangetroffen. Het ging over een vrouw, die haar jeugd tijdens WOII in Tuzla had doorgebracht. Haar achternaam was overduidelijk islamitisch, maar het boek was in het Servisch met latijns schrift geschreven. Dat kon ik niet zo goed plaatsen.

Toen ik onder de douche stond, kletste mijn reisgenoot heel wat met de baas van Kipovi af, naar ik later vernam. Die man kan – net als de meeste van zijn landgenoten – zo heerlijk klagen. Gisteren begon hij al over de kamermeisjes, die veel liever voor grof geld in Duitsland gaan werken waardoor hij een chronisch tekort aan personeel heeft. Tegen mijn reisgenoot stak hij een litanie over de “zogenaamde” energiecrisis af. “Wat nou crisis!” riep hij verontwaardigd. “We hebben in Bosnië genoeg energie voor de komende honderd jaar en nu is het ineens crisis?!”

“Volgens mij is hij een Trumpaanhanger,” aldus mijn reisgenoot. “Hij zei dat er in Europa een stuk minder aanslagen waren toen Trump aan de macht was. En dat Rusland en Amerika Europa willen vernietigen.”

“Daar zit wat in,” moest ik toegeven. Ik wist dat de baas van Kipovi er nogal controversiële ideeen op nahoudt, hoewel complotdenken in Bosnië veel wijder verspreid is vanwege de corrupte overheid, maar ik wist niet dat Trump hier ook een zekere populariteit geniet en dan nog wel bij een moslim. Hij zei gisteren ook al: “Wij moslims willen helemaal niet bij Turkije, wat hebben we daar te zoeken? We willen bij de EU en het westen horen!”

Daarna moesten we als de wiedeweerga naar het busstation. Gelukkig was er nog tijd voor koffie en toen we op het terras neerstreken, werden we aangesproken door een man, die ik voor een Nederlander aanzag (asblond haar, blauwe ogen), maar hij bleek een bosnische Nederlander uit Brcko te zijn. Hij woonde in de buurt van Haarlem en dat was te merken aan zijn verzorgde Nederlands, net als bij zijn vrouw, die even later met de bus uit Sarajevo arriveerde. Ze waren op weg naar familie in Brcko en gaan morgen met het vliegtuig vanuit Belgrado terug.

Mijn bus vertrok eerder, dus mijn reisgenoot zwaaide me uit en we namen uitgebreid afscheid. Ik kon me wel voor m´n hoofd slaan dat ik zo lang had geaarzeld met instappen, want toen zat de bus inmiddels al zo vol dat ik enkel nog een zitplekje op een verhoginkje achter de achterste stoelen vond. Ik was allang blij dat ik kon zitten, want urenlang staan had ik met mijn “wintervoeten” echt niet volgehouden. Maar bij de eerste halte stapte er een gezette vrouw met een vette boodschappentas in, die zich naast mij wrong, zodat ik helemaal in de hoek werd gedrukt. Ik zuchtte. Het zou een zware tocht worden. Halverwege de rit merkte ik ook nog eens dat ik precies boven de motor zat waardoor mijn billen steeds meer verhit begonnen te raken. Toen ging ik maar bovenop de levensmiddelentas zitten waardoor het brood en de kaas nu geplet zijn, maar ach.

Na de “pauze” in Zvornik maakte de matrone plaats voor een man met stok, die dronken en handtastelijk bleek en onophoudelijk in mijn (slechte) oor brulde, maar ik kon niets verstaan van wat hij zei. Ik begreep alleen dat hij ook naar Srebrenica ging – daar zat ik dus mooi mee opgescheept, zo dicht op elkaar gepakt. In Bratunac stroomde de bus leeg, zodat ik me eindelijk uit zijn greep kon bevrijden. Ik hoopte alleen dat hij me niet helemaal tot het hostel zou achtervolgen, maar dat was gelukkig niet het geval. Toen we uitstapten, stak hij de weg over zonder me nog een blik waardig te keuren. Er was niemand in de tuin van het hostel, dus ik plofte maar neer, blij dat ik eindelijk rust had. Ik vermaakte me met het nieuwe katje dat uithaalde naar alles wat bungelde.

Mama Boza toonde zich verontwaardigd dat ik niet had aangeklopt, toen begroette ze me met een stevige omhelzing. Het was als een thuiskomst, ze zette me zelfs pita voor, wat goed uitkwam, want ik had niet geluncht. Hoe had ik dat immers in die overvolle bus moeten doen? Ze zei iets over steeds minder leven in de brouwerij en ik vreesde nergens een avondhap te kunnen krijgen, maar gelukkig was het restaurant naast café Malboro open en liet ik me dankbaar bedienen door de moederoverste, die de scepter over het roddelende en voetbalminnende mansvolk zwaait.

Zaterdag 10 september

Ik was koud opgestaan of het begon te regenen en niet zo´n beetje ook. Ik besloot dat het voorlopig toch geen zin had om de deur uit te gaan, dus ik ging in de tuin met een boekje zitten wachten tot mama Boza met de koffie kwam, wat een aardig tijdje duurde, maar hier heeft niemand haast, dus ik ook niet. Het was even droog, maar net toen ze opdook, begon het weer te gieten, zodat ik maar gemoedelijk achterover leunde en van de koffie nippend een uitvoerig gesprek begon. Zo kwam ik te weten dat het haar droom is om haar laatste dagen op Mallorca te slijten en dat ze niet van Duitsers houdt. “Waarom niet?” vroeg ik. “Het zijn zulke koude mensen,” gaf ze. “O, maar dat zijn wij Nederlanders ook,” zei ik, “we zijn nu eenmaal mensen van het noorden.” Daar moest ze hartelijk om lachen.

Toen het droog werd, probeerde ik bij de Market een taxi naar Bratunac te krijgen, maar die waren niet dik gezaaid en uiteindelijk was de bus naar Tuzla net zo snel en nog goedkoper ook. Ik liep maar weer in de richting van de heuvels en zag opeens een wandelroute aangegeven staan – de caus. Wat een vooruitgang naar modern toerisme in plaats van je weg over half overwoekerde spoortjes moeten zien te vinden! Ik volgde het pad een tijdlang, maar toen het begon te schemeren, keerde ik abrupt om. Ik had geen zin om in de “buitenwijken” van Bratunac te verdwalen. Later zag ik op Google Maps dat de route ergens middenin de bergen in de rimboe ophoudt waar geen parkeerplaats noch bushalte is, laat staan dat het een rondwandeling is! Daar zou ik als “toerist” in deze contreien toch wel behoefte aan hebben, anders wordt het sowieso niks met de economische “boom” van Srebrenica.

Mijn reisgenoot zit – als het goed is – inmiddels in de Flixbus naar Frankfurt. Hij berichtte gisteravond dat Slavonski Brod zo´n levendige stad is waar de kroegen tot drie uur ´s nachts open zijn! En dat het best een mooi stadscentrum heeft… De keren dat wij er waren hebben we alleen het busstation gezien en zijn op weg ernaartoe ook niet door de stad zelf gekomen.

Gelukkig heb ik in Bratunac de restaurants en zeker de kroegen voor het uitzoeken: vanavond een heerlijke gebraden kip gegeten en daarna in de kroeg eigengestookte slivo gedronken.

Wanstaltige noorderlingen

Ik heb je hier nooit gevonden. Toch was jij de

eerste die ik in deze grond zocht. Ik zag je nooit,

je dook altijd elders op, maar er waren mensen

die op jou en mij leken, die ook het hart wilden

begraven en elkaar vergeten, maar het weten

heeft de overhand, is mijn gezant op zoek naar

jouw oorsprong die ik vind in alles wat mij goed

gezind, in de gastvrouw die mij het weerbericht

op de display aanbiedt. Het liefste wil ze op

Mallorca overwinteren en vindt noorderlingen

te koud. Zo ben ik ook, zeg ik waarop ze mij haast

achteloos mijn wandaden vergeeft. Wist ze maar

dat ik als een laffe soldaat heb gecollaboreerd.

In haar tuin doet het er niet toe. Zo lang

het drupt giet het niet. Vandaag zijn we de

mildheid zelve. De winter is immers ver weg.

Zondag 11 september

Toen ik vannacht nog even bovenaan de buitentrap bij het hostel een peuk rookte, stond er ineens iemand naast me. Ik schrok me een hoedje, want in het donker had ik hem niet zien naderen. Eerder klopte Milos al bij me aan, ik denk om naar die bewuste man te informeren. Hij zei dat hij uit Eindhoven kwam, maar volgens mij was het wel een Bosniër. Vanmiddag hoorde ik hem nog even op de gang, maar daarna heb ik hem niet meer gezien.

Ik had aardig lang geslapen, van drie tot twaalf, en toen ik de tuin inliep voor koffie, regende het alweer. Kennelijk was mama Boza in slaap gesukkeld, want het duurde een tijdje voordat ze zich liet zien. Toen kreeg ik een fles (fruit)wijn mee – volgens mij ontzettende gore zoete troep –, maar gelukkig ook een glas – wat goed uitkwam, want ik had in Osijek met een vooruitziende blik plastic bekers gekocht maar was die natuurlijk prompt vergeten – én een flesje eigengestookte perenrakija.

Toen ik aan de wandel wilde na op TV naar een suffe servische serie (“Drie mannen en een tante”, waarin een hoop geluld en afgejankt werd) en een promodocu over het authentieke “servische” leven in Modrica (leuk omdat we er in 2019 een paar dagen hebben doorgebracht, maar ik vraag me altijd wel af of bijvoorbeeld die klederdrachtjurkjes nou echt Servisch zijn, of gewoon een lokale dracht waar het etiket van Servisch op is geplakt), kwam ik erachter dat ik gisteren mijn paraplu ergens heb moet laten liggen en die was nu juist essentiëel. Gelukkig gaf mama Boza me als de reddende engel een paraplu mee, maar net als gisteren stopte de regen voordat ik hem had kunnen uitklappen en bleef ook de rest van de dag weg.

Op weg naar de stad bedacht ik me dat ik mijn flesje water was vergeten. Dan maar een kop koffie op een terras, want daar krijg je altijd een glas water bij. Er was welgeteld één restaurant open, waar ik speciaal om water moest vragen, en dat ook al snel sloot. Gelukkig mocht ik op het terras blijven zitten, dus ik nam een bundel van de bosnische dichter Enes Kisevic ter hand om enkele gedichten te vertalen. Toen ik zo in mijn werk verdiept was, kwam er een passerende vrouw naar me toe. Ze zei dat ze souvenirverkoopster was en nodigde me voor een kop koffie bij haar thuis uit. Ik zei dat ik al koffie op had en maar heel kort kon blijven omdat ik over een half uur een afspraak zou hebben – wat niet waar was, maar ik wilde voor het donker nog een stukje wandelen. Sowieso zeg je, als je hier niet gesteld bent op wéér het volgende gezelschap, dat het woord tot je richt, dat je “hoognodig” weg moet omdat je een afspraak met een “vriend” hebt. Ze wilde duidelijk haar spullen aan me slijten, maar ik heb vaker met dit varkentje gewassen en zei dat ik er geen plek voor in mijn koffer had. Ze kwam zelfs met een doosje beschilderd met de Srebrenicabloem aanzetten, werkelijk heel fraai uitgevoerd maar veel te groot om mee te nemen. Ik kocht alleen een gebreid hoesje voor mijn telefoon.

Daarna liep ik naar het bos voorbij het huis van Munevera en schreef op een bankje twee gedichten. Toen het te donker werd om een letter te lezen, liep ik dezelfde weg weer terug. In de stad ontdekte ik dat het hardrockcafé Malboro nog open was en schreef daar onder het genot van een slivo verder.

Mijn reisgenoot is inmiddels thuis. Hij had een redelijk voorspoedige reis – afgezien van een buswissel ergens in Duitsland – maar vond het toch behoorlijk afzien en wil de volgende keer weer liever met het vliegtuig terug. Hij is ook helemaal niks gewend! En dan had hij nog wel een zitplaats bij het raam en geen vertraging, da´s pure luxe! Hij klaagde dat hij niet veel had geslapen, maar ook dat is gesneden koek voor mij. Ik ben al blij als ik ´s ochtends vroeg, zo tussen München en Karlsruhe, een uurtje buiten westen ben.

Zondagmiddag in Zilverstad

waarop de dag luid op straat in scherven

valt, waar de honden één lui oog openen naar

de toevallige passant. Voor het donker haast

ik me naar ons bankje in het park waar jij

niet bent, maar ik heb altijd op je gewacht,

aan je gedacht alsof je naast me zat. Ik

zie overal jouw ogen in mij, je bent alom

tegenwoordig op deze gewijde plek. Je bent

niet dood, je leeft in de stilte van de stad,

in de leegte tussen de regels, de hardheid

van de berg, de zachtheid van mos. Het vocht

ruikt naar jou, je bent niet dood maar in

het diepe bos achtergebleven. Ik hoef je niet

te vinden, want jij bent in al het ruisen. Ze

neemt me mee naar huis als een zieke hond.

Breit een muts voor mij. Tegen het gure leven.

Maandag 12 september

Ik heb vanmiddag lang met mama Boza in de tuin zitten koffie leuten. Het was zo waar mooi weer! – niet te warm met een zonnetje en een wolkje. Ze vertelde dat ze aan het begin van het millennium vanwege Milos´ werk in Zvornik in Srebrenica zijn komen wonen, na de oorlog dus, terwijl ik hen altijd voor autochtone Srebrenicani had aangezien. Mama komt uit de buurt van Travnik maar heeft ook vijftien jaar in Bijeljina gewoond. Ze liet een foto van haar kleinzoon zien. Milos´ duitse ex woont met hun zoontje in Zadar in Kroatië. “Waarom in Kroatië?” vroeg ik. Ze haalde haar schouders op en mopperde dat het zo´n rompslomp is om hen te bezoeken. “Wij kunnen niet vrij op en neer reizen. Iedere keer als ik daarheen wil, moet ik allemaal papieren invullen om toestemming te vragen.” We ergerden ons gezamenlijk aan de vele grensposten en maakten grapjes over de “taalverschillen”. “Milos heeft het altijd over “onze taal”, om maar van het gezeur af te zijn.”

Ze zijn ook helemaal niet nationalistisch Servisch en gaan nooit naar de kerk. Mama Boza is best een vrouw van de wereld, ze heeft veel door Joegoslavië en Europa gereisd. Ze mopperde wat op Milos omdat hij niet wil hertrouwen en dus steeds maar niet het huis uitgaat. Het is nu ook al uit met zijn vriendinnetje in Zvornik. “Dat wordt een ramp als ik dood ben.”

Na de koffie liep ik naar de Guber, maar ik liep niet helemaal naar de bron aan het einde omdat het bruggetje ernaartoe er niet al te stevig uitzag. Toen ik zo op een rots zat te mijmeren, liep een man met een waterfles langs, die het bruggetje geroutineerd nam. Bij zijn terugkeer vroeg ik hem of het wel veilig was. Hij maakte het typische bosnischnonchalante wegwerpgebaar –  terwijl hij natuurlijk in zijn vuistje om de allesvrezende westerlinge lachte. Toch heb ik het bruggetje (of eigenlijk was het een loopplank) maar gelaten voor wat het was.

Op de terugweg installeerde ik me aan een overdekte picknickbank voor het laatste zonnestraaltje. Even later sprak een passerend meisje me aan, dat me in het Engels vroeg of ik een zakdoek had. Ik had echter niets op zak. “Heb je echt een zakdoek nodig, of wil je gewoon Engels babbelen?” grapte ik. Tja, ik heb vaker meegemaakt dat bosnische jongeren hun Engels met mij wilden oefenen.

“No, I just need a handkerchief,” antwoordde ze. “I got a cold and I want to blow my nose.”

Ik zei haar dat ze het, als de nood zo hoog was, ook met de wijsvinger op het ene en dan op het andere neusgat op de grond kon deponeren. “We zijn in het bos, hier heeft niemand daar last van. Dat doe ik ook wel eens als ik geen zakdoek bij de hand heb,”

biechtte ik op. Zo raakten we aan de praat. Na een tijdje vroeg ze of ze bij me aan de picknicktafel mocht plaatsnemen. Ze heette Meriam, zat op het gymnasium en sprak ook een aardig woordje Duits, want ze had in haar vroege jeugd een tijdje in een dorp bij Münster gewoond. Zoals veel jongeren wil ze zo snel mogelijk weg, het liefst na haar eindexamen, hoewel ze zich er wel van bewust is dat het westen allesbehalve paradijselijk is. “Maar hier gaat het altijd alleen maar over politiek en dat is gewoon niet interessant.”

Daarop zei ik dat dat bij ons ook steeds meer het geval is, met covid en de energiecrisis. Ze nam het gelaten tot zich. Meer belangstelling had ze voor de dichtbundels die ik voor me had liggen. Ze vertrouwde me toe dat ze van boeken hield, ze is fan van Christiane F. en vroeg me of het in Berlijn nog steeds zo erg met drugs is gesteld.

“Welnee,” zei ik, “Dat is iets van de jaren 70 maar inmiddels allang niet meer zo.”

Ik vertelde haar dat Christiane een aantal jaar geleden een vervolg op “Wir Kinder vom Bahnhof Zoo” had geschreven waarin ze verhaalt van hoe het haar sindsdien is vergaan. Dat wist Meriam niet en natuurlijk was de titel me ontschoten, maar ik beloofde haar om hem op te zoeken en haar te mailen. Toen moest ze aan haar huiswerk en kreeg ik het koud en bovendien wilde ik nog naar Munevera. Die was er slecht aan toe, ze heeft kanker en al vier bestralingen achter de rug. Ik kon niets anders dan de chocola en olijven afgeven, die ik ’s middags had gekocht –  alsof je een fruitmand bij een zieke bezorgt. “Vidimo se,” (We zien elkaar weer) zei ze toen ze de deur sloot, maar daar was ik ineens niet meer zo zeker van.

Vlucht naar voren

Ze wil weg uit dodenstad en kan niet

wachten tot ze haar paspoort naar de

toekomst heeft. Het paradijs is altijd daar

waar jij niet bent en verborgen achter

de roze wolken van de zonsondergang

voor blauwogigen. Ze wilde de romantiek

van Bahnhof Zoo en een leven in heerlijk

bandeloze vrijheid. Vraagt me of in het

westen nog altijd het genot voor het

grijpen, dat was in mijn jeugd, zeg ik,

nu is alles in de ban en verblijven we

in beveiligde kerkers. Jullie hebben de

lucht die je inademt en de luxe van de

lome rahatluk. Anderen zouden hun leven

geven om hier te sterven. Er zijn al teveel

doden hier. En er zijn anderen die wachten.

Dinsdag 13 september

Gisteravond probeerde ik op de servische TV iets wat op een politiek debat in het kader van de naderende verkiezingen leek te volgen, maar daarvoor is mijn kennis toch niet toereikend, vrees ik terwijl ik vele reclames onderhand wel kan dromen. Er werd ook over Srebrenica gesproken, maar het enige wat ik eruit kon filteren was verontwaardiging over het Tribunaal en de bewering dat Srebrenica geen Auschwitz is. Hoewel er volgens mij ook een “opponent” was die zei – als ik het goed heb begrepen – dat de “kwestie” op weg naar Europa en het EU-lidmaatschap in ieder geval onderzocht moet worden. Daarbij viel het woord genocide diverse keren, maar ik weet niet of men die wel of niet voor waar hield. Serviërs zijn genocide-ontkenners, hoor je keer op keer, dus als dan iemand zegt dat het “onderzocht” moet worden, is dat in ieder geval een stap voorwaarts. In Duitsland was er ook niet meteen het besef van concentratiekampen en de vergassing van 6 miljoen joden, sterker nog, in mijn voormalige woonplaats Freiburg im Breisgau staat pas sinds 2017 een Holocaustmonument op de plek van de oude synagoge.

Ik liep vandaag een beetje met mijn ziel onder mijn arm. Mama Boza kwam niet met koffie de tuin in, zodat ik die maar in de Market ging drinken tot dat café sloot. Sinds corona zijn de meeste restaurants en café’s – voor zo ver ze nog bestaan – alleen overdag open. Daarna een tekening van de Guberhotelruïne gemaakt en boven langs over het “slangenpad” gelopen. Ik kwam nog langs Laki’s huis, maar hij was er niet. Over de verharde weg liep ik in de invallende schemering naar boven. Op een gegeven moment stuitte ik op een roedel honden, die aan de overkant van de straat verwoed stond te blaffen. Nu kom ik zo’n troep wel vaker tegen, maar nieuw was dat enkele honden zich ervan losmaakten en op mij af kwamen. Ze zagen er aardig dreigend uit met hun opengescheurde bekken, hoewel ik in de ogen van de hond, die mij het dichtst naderde, vooral angst zag. Omdat het ook al aardig donker begon te worden maakte ik beter rechtsomkeert. Maar op de terugweg kwam ik nog eens twee roedels tegen, die mij met luid geblaf begroetten. Ik vroeg me af wat er met die honden aan de hand was, want zo agressief had ik ze nog niet eerder meegemaakt. Ik was blij toen ik weer in de lichtcirkel van de stad werd opgenomen.

Ontmoeting op straat

De dorstige honden ruiken haar opgedroogde

verdriet, maar zijn niet tot likken in staat. Angst

is een slechte raadgever in tijden van liefde en

oorlog en de naakte noodzaak tot overleven

legt de kloppende instincten bloot. Wat wil

de vreemde vrouw? De dag verdwijnt al

over de rand de afgrond in en de graven

verliezen hun onschuld zoals het wit uit

ogen donker van een klauwende wanhoop

trekt. Ze loopt met haar ziel onder haar arm

en het hart op de hand als een zwerfhond

die alleen tegen de haren in gestreeld wil

worden. Zo staan ze tegenover elkaar. Wie

laat het eerst de tanden zien? Ze lijken een

onafscheidelijk paar. De een cirkelt om

haar heen, de ander trekt de staart in.

Woensdag 14 september

Mama Boza zat op de praatstoel terwijl ze eerder had gezegd geen tijd te hebben om koffie te drinken omdat ze naar een vriendin moest. Maar ze voorzag mij van koffie en ging er toen op haar gemakje voor zitten. Ach ja, in Bosnië zijn “afspraken” relatief en de tijd rekbaar. We praatten over dieren, zo kwam ik erachter dat de hond, die ik al vaker buiten het hek had zien liggen, ook min of meer tot het huishouden behoort. Mama heeft haar een tijdje in huis gehaald, maar dat ging niet omdat ze teveel blafte en iedereen uit de slaap hield. Nu geeft mama haar te eten en als ze door vreemde honden wordt lastig gevallen, jaagt mama’s eigen hond Meko ze door woest geblaf weg. Ik vroeg wat er met de roedels buiten de stad aan de hand was. “Ze hebben gewoon honger,” meende ze.

We hadden het voor het eerst over politiek. Mama geloofde niet dat Bosnië ooit bij de EU komt en vroeg mij hoe ik erover dacht. “Het zal wel moeten,” zei ik, “want het lijkt me de enige garantie voor vrede en stabiliteit in Bosnië.” Hoe kritisch ik ook ben op de eenvormigheid van de EU en dan vooral onder het amerikaanse imperialisme én hoe zeer ik ook vrees dat Bosnië hierdoor zijn “eigenheid” zal verliezen. Maar dat zei ik er allemaal niet bij, vooral omdat het te gecompliceerd was om in die taal uit te drukken.

Derhalve kwamen we ook op de oorlog te spreken. “Oorlog is iets van de politiek en van slechte mensen,” meende ze. “Niet van ons gewone mensen.”

Ze vertelde dat haar broer in de oorlog is omgekomen en dat hij nooit is gevonden, wat vooral voor haar moeder afschuwelijk was. “Ze is sindsdien niet meer opgehouden met huilen.” Zijn naam staat wel op een servische gedenkplaat bij Jajce vermeld. Er volgde nog een heel verhaal waarbij ik alleen maar begrijpend kon knikken, want ik begreep er niet veel van. Die verrekte taalbeperking ook!

Uiteindelijk nam ik toch maar weer de taxi naar het Memorial Center, want het hoort er nou eenmaal bij. Ik was er blij om, want in de loods was een nieuwe expo met getuigenverklaringen over Srebrenica van voor, tijdens en na de oorlog, plus een expo over de dodenmars. Toen ik de loods weer uitliep, stuitte ik op de man, die ik van de foto als de directeur herkende en met wie ik twee jaar geleden een afspraak zou hebben, maar omdat hij in Sarajevo was werd ik door een stagiaire rondgeleid. Ik uitte mijn bewondering voor de expo over de mars waarop hij zei dat hij die had samengesteld. Hij kondigde aan dat er nog meer expo’s zouden volgen, dus dan heb ik volgend jaar iets om voor terug te komen.

Vervolgens liep ik naar Bratunac. Mujo was aan huis gekluisterd omdat hij met de motor was gevallen en zijn heup had gebroken. Ik moest naar zijn stamrestaurant, een taxi bestellen en hem bellen, zodat hij aan de chauffeur zou uitleggen hoe te rijden. Het klonk allemaal onnodig ingewikkeld, iets waar ik helemaal geen zin in had, dus probeerde ik eerst te voet zijn huis te vinden, maar ja, die “buitenwijken” van Bratunac zijn regelrechte doolhoven met al die landweggetjes. Mujo had niet eens zijn adres opgegeven en ik betwijfelde of dat überhaupt bestond, want ik zag nergens straatnaamborden. Ik liep terug naar het dorp, deed boodschappen en dronk pelinkovac op het bekende muurtje. Daarna ging ik naar het restaurant voor de avondhap. Daar vroeg ik aan ober Jovo (die Engels sprak) of hij wist waar Mujo woont toen een andere man – die later in de auto zei dat hij Stanisa heette – voorstelde om mij te brengen. Hij herinnerde zich mij nog van vorig jaar, vandaar. Jovo informeerde nog wel voor de zekerheid of Mujo mij verwachtte.

Dus was ik in een vloek en een zucht ter plekke. Het ging redelijk goed met Mujo, maar hij kan alleen met krukken of de rollator wat rondschuifelen en klaagde dat de servische arts zijn heup opzettelijk verkeerd had gezet omdat hij moslim is, maar volgens mama Boza (bij wie ik later hiernaar informeerde) is dat onzin omdat de artsen in de Servische Republiek gewoon slecht zijn, want haar zus had hetzelfde probleem met haar knie gehad. Voorts mopperde hij dat hij vanwege dit geintje maar liefst drie weken op eigen kosten in een revalidatiecentrum moet verblijven. Maar hij had een fles wijn voor me koud gezet (zijn boodschappen laat hij bezorgen), dus ik hoefde alleen maar mezelf bij te schenken en hem zijn bier te serveren en we ouwehoerden tot we op de couch omvielen.

Donderdag 25 september

Toen ik wakker werd, zat Mujo al rechtop waarop ik koffie voor ons beiden zette. Toen we die op hadden, bestelde hij een taxi om ons naar het restaurant te brengen waar hij een biertje dronk en ik nóg twee koppen koffie. We moesten tot twee uur wachten, dan zou Stanisa komen om hem geld voor een fles rakija te lenen. “Voor de huisarts in Srebrenica. Dan weet ik zeker dat hij me goed helpt.” Hij had ‘s middags nog een afspraak bij de huisarts, vandaar.

Ik vertelde dat in Nederland de eerste twee standaardvragen van het artsenconsult luiden: Rookt u? Drinkt u? Waarop het advies volgt om daar zo snel mogelijk mee te stoppen. “Pah,” reageerde Mujo verachtelijk zijn neus ophalend, “mijn arts drinkt zelf ook.”

We schrokken op van tumult op straat. Ik vroeg Mujo wat er aan de hand was. “O, dat is vanwege Dodik,” reageerde hij gelaten. “Die is op verkiezingstournee en vandaag komt ie naar Bratunac.”

Stanisa arriveerde, gaf Mujo het geld en hij bestelde een taxi. Dat hij naar Srebrenica moest kwam mij ook goed uit, want ik moest in het hostel mijn boeltje pakken om de bus naar Tuzla te nemen. Natuurlijk was de taxichauffeur ook weer een bekende van hem en ik hoorde Mujo hem toevertrouwen dat zijn zus hem zou vermoorden als ze wist dat hij zijn huisarts met een fles rakija afkocht. Het gezondheidscentrum bleek pal naast het hostel te zijn, dus dat kwam opnieuw goed uit. Ik vroeg Mama Boza om de rekening en liep naar de bank om geld te pinnen. Maar natuurlijk waren er weer flink wat hobbels op de met Marken geplaveide weg, want de automaat was “unable to perform the transaction”, bovendien had ie m´n pas ingeslikt! Toen ik binnen verhaal ging halen, moest ik m´n pas tonen en een formulier ondertekenen. Nou ja, als dat vereist is om die bankbiljetten uitgespuugd te krijgen… Vervolgens liep de medewerkster met me mee naar de automaat, maar die was nog steeds “unable to perform the transaction”. Er zat niets anders op dan naar die automaat te gaan waarmee ik vorig jaar juist ruzie had. Ik gluurde door de lamellen, maar er was geen personeel aanwezig. Ik zuchtte diep. Je kon maximaal honderd Mark pinnen, dus dan maar twee transacties achter elkaar, maar daar werd wel iedere keer wel zeven Mark provisie voor gevraagd! Gisteren bij de bank in Bratunac moest ik zelfs vijftien Mark betalen! Dat riekt naar geld uit de zak klopperij. In ieder geval had ik eindelijk mijn briefjes. ´s Avonds in Tuzla vroeg ik nog wel aan de baas van Kipovi hoe dat met die provisie zit. “Wat kan ik zeggen,” verzuchtte hij. “Dat is de bank. Die steekt alles in eigen zak.” Hij drong er opnieuw op aan dat ik toch vooral de online-beoordeling moet invullen waarop ik schoorvoetend toegaf niet te weten hoe dat moet. Dat ik het al eens geprobeerd heb maar er niet uitkwam. “Ik ben een onverbeterlijke digibeet,” glimlachte ik verontschuldigend. Daarbij ben ik vooral een luie computergebruiker, die wacht op een uitnodiging van Booking voor een enquête, niet dat ik er zelf achteraan moet.

Ik at cevapcici op een terras waar ik opnieuw gezelschap van een jong katje kreeg, dat belangstelling voor het touwtje van mijn fototoestel had. Na het eten liep ik nog wat door de stad maar ging geen café meer binnen, want ik had bij Mujo wel weer genoeg gedronken. Toch blijft het vreemd dat alles hier al om elf uur sluit. Dan zijn de straten ook meteen verlaten alsof het de avondklok tijdens de lockdown betreft.

Vrijdag 16 september

Ik was al op weg naar het busstation toen ik me realiseerde dat de adapter van m´n telefoon nog in het stopcontact op de kamer stak. En de Nokia is mijn levenslijn op de lange weg naar huis. Toen ik eenmaal terug bij het pension was, had ik geen puf meer om wéér dat hele eind met alle bagage te lopen, dus heb ik maar een taxi genomen. De chauffeur prees natuurlijk eerst weer mijn uitstekende Bosnisch en vroeg toen wat ik van Tuzla vond. Ik antwoordde dat de stad me goed bevalt, klein maar fijn. Toen kwam ik erachter dat er toch wel iets van competitie tussen Tuzla en Sarajevo bestaat, zoals tussen Utrecht en Amsterdam – de kleinere versus de grotere stad, zeg maar. “Tuzla is veel beter dan Sarajevo,” sprak de chauffeur beslist. “Daar is veel te veel verkeer.” Schoorvoetend zei ik dat ik naar Sarajevo ging.

De bus zat weer vol, maar gelukkig was ik deze keer wel op tijd voor een zitplaats. Door al het verkeer was ik pas tegen vijf uur in Sarajevo, maar de gastheer van het appartement stond me al op te wachten en wees me de weg en de code voor de Wifi. De kamer is een studio met alles erop en eraan, zowaar met een vierpitter, die ik deze keer niet nodig zou hebben. De gastheer was ook bereid om voor morgenochtend een taxi voor me te bestellen. Hij vertelde dat hij familie in Schiedam heeft en dat hij ooit drie maanden door Nederland heeft gereisd waar hij nu nog verrukt van is. Vooral Maastricht had hij erg mooi gevonden.

Toen ik me had geïnstalleerd, wandelde ik naar de Bascarsija. De studio was in een andere hoek maar wederom niet ver lopen. De taxichauffeur had zich tijdens de rit naar mijn verblijf over de hitte beklaagd en het was nog steeds erg zwoel, gelukkig zou de schemering snel inzetten. Ik dronk eerst een honingrakija in de Hippi Klupa bij het Veliki Park voordat ik naar het Restoran Visegrad voor mijn maaltje ging. Het was warm genoeg voor het terras, gelukkig maar, want binnen stond het weer blauw van de rook. Na het eten wilde ik me weer over mijn vertalingen buigen, maar ik werd aangesproken in het Engels door een man aan een tafeltje verderop. Ik had eigenlijk helemaal geen trek in een praatje, maar ik kon hem ook niet negeren. Hij zag er nogal deftig uit, met een donkere blazer en een zegelring aan de ringvinger, een heerschap zoals je die in mijn jeugd nog had, maar hij zag er een stuk jonger dan ik uit en, toegegeven, niet onaantrekkelijk. Dus pakte ik mijn glas en ging tegenover hem zitten. Hij rookte zelfs dunne sigaren met mondstuk, godbetert, en bood mij er eentje aan. Hij heette Jimmy en was opgegroeid in Londen, maar van griekse afkomst. Hij was jonger dan ik dacht, maar dat kwam vast door die zilverdraden in zijn woeste zwarte haar – pas 38, zodat ik haast zijn moeder had kunnen zijn! Hij begon zich meteen te verontschuldigen dat hij niet van deze tijd is, hoewel hij evengoed een smartphone voor zich had liggen. “Maar ik kijk er zelden op.” Dat hij niet van deze tijd is had ik al met één oogopslag gezien, al legde hij het er naar mijn smaak te dik bovenop, maar Balkanmannen kunnen nu eenmaal geen maat houden. “Mijn verloofde is bij me weggegaan omdat ik ze mij te ouderwets vond,” vertrouwde hij me toe. Ik vroeg me af of dat in de zin van niet-van-deze-tijd was of in de zin van tirannieke-man-gewend-om-zijn-zin-te-krijgen, maar ik kreeg geen tijd om hierover te peinzen omdat hij maar doorratelde. In ieder geval bleek hij aardig intellectueel, belezen en muzikaal en de vergelijking met die nederlandse dandynostalgicus kwam bij me op. Hij woonde voor zijn werk in Sarajevo, hij was namelijk restaurateur van oude gebouwen. “We werken eraan om de hele Bascarsija op de Werelderfgoedlijst te krijgen,” vertelde hij. “Voor Bosnië staat daar vooralsnog maar één monument op en dat is de brug van Mostar.”

Hij praatte bijna aan één stuk over zijn visies, opvattingen en levenshouding, wat erop neerkwam dat hij van de lucht leefde en zich nooit zorgen over de dag van morgen maakte. Ik schatte dat hij als restaurateur wel een aardig centje zou verdienen. Hij was aardig literair onderlegd, al hield hij voornamelijk van oude, 19e eeuwse meuk. Hij vond dat ik Proust en Dostojevski moest lezen, maar dat is nou net het soort boeken dat ik niet om door te komen vind. En hij bleek fan van Charles Aznavour, begon spontaan “La Bohème” voor me te zingen. Hij was verbaasd dat ik überhaupt van hem had gehoord. Zo vreemd is dat toch niet, zelfs Anouk en Matthijs van Nieuwkerk zijn fan!

Intussen liet hij de serveerster een paar keer royaal bijschenken. Na een tijdje zijn verhalen te hebben aangehoord ging ik op zoek naar het juiste moment om af te taaien. Ik moest tenslotte de volgende dag alweer om zeven uur op. Hij liet me echter pas gaan nadat ik hem mijn mailadres had gegeven. En de van de lucht levende flierefluiter zat natuurlijk krap bij kas, want hoewel hij steeds de serveerster had gewenkt om me bij te schenken mocht ik de rekening zelf betalen!

Terug in het appartement had ik meteen al mail van hem. “Hi”, stond er slechts. Ik wenste hem welterusten en ging naar bed, in de hoop dat ik tenminste wel genoeg wijn achterover had geslagen om te kunnen slapen.

Terraspraat

Jimmy is geen eenzame fietser tegen de

wind maar een stoere zwemmer tegen de stroom

in. Hij draagt evenzovele gezichten als mondstukken

en rookt sigaren van de fijnste snit. Deze stad

trekt bonte spechten aan, hij dicht de gaten

en maakt monumenten van gebouwen die niet

zijn neergeplant zoals het hoort. Wars van de tijd

en zilverdraad in het haar, want mannen van

het zuiden zijn vroeg grijs. Deze bohémienne

zingt hij graag La Bohème toe en declameert

antieke helden. Als Griek staat hij aan de

wieg van de beschaving en in het epicentrum

van zijn universum. Zijn vriendin verliet hem

omdat hij niet van deze wereld is. Als een vis

verdwijnt hij in een zee van klinkende munt.

De drankjes mag de armlastige zelf betalen.

Zaterdag 17 september

Toen ik mijn neus in alle vroegte buiten de deur stak, was het danig afgekoeld en regende het. Mijn gastheer kwam als geroepen naar buiten en hij belde de taxi waarop even later het mobiel van Crveni taksi kwam voorgereden – een betrouwbaar bedrijf, zo wist ik inmiddels.

Op het station het vertrouwde ritueel: inchecken bij de balie, door de poortjes, koffiedrinken en wachten op de tourbus. Het viel nog mee met de mensenmassa, maar inmiddels wist ik ook uit ervaring dat dit schijn is. In de gutsende regen vertrokken we en dit zou de hele dag zo blijven. Toen we bij een restaurant langs de weg voor een langere pauze stopten en ik wat doelloos rondliep – want geplast en gepoept en koffie gedronken had ik al – , zag ik aan de overkant van de weg een dier aan het spit, dat piepend om zijn as draaide. Ik keek mijn ogen uit. Als verweekte westerling, die het vlees kant en klaar uit de schappen van AH trekt, had ik zoiets natuurlijk nog nooit gezien. Het had een zekere Asterix en Obelix charme en dan moeten wij arme, vooruitstrevende westerlingen ons in de toekomst met insecten gaan behelpen! Ik ben geen fanatieke vleeseter, maar zou het na deze aanblik (van wat ik later hoorde dat het een lam was) haast worden. Het lijkt me wel wat hebben om zo´n beest te villen en langzaam gaar te laten worden, hoewel doden voor mij een brug te ver is.

In Doboj nam een jonge vrouw naast me plaats – nu snapte ik waarom al die mensen aan het gangpad waren gaan zitten! Dat krijg je er nou van als je zo nodig bij het raam moet. Ik baalde er wel een beetje van, temeer omdat voor mij een echtpaar zat dat maar liefst vier stoelen bezette! Vanuit mijn ooghoeken keek ik naar mijn medepassagiere, die overwegend zat te knikkebollen, maar later haalde ze iets uit haar tas wat op een studieboek leek. In het Duits. Ik had haar wel Bosnisch met het buspersoneel horen praten, dat haar kaartje kwam controleren, maar kennelijk was zij niet zo´n Bosnische, die op flitsbezoek bij familie in Duitsland ging.

Bij de grens met Kroatië werd er een donker getinte man, die schuin voor ons zat, uit de bus geplukt waarop mijn buurvrouw naar zijn plaats verhuisde. Daar was ik al heel blij om. Maar ik was toch wel benieuwd wat er aan de hand was, dus vroeg ik haar nadat ze zich had geïnstalleerd: “Sprechen Sie Deutsch?” Dat was inderdaad het geval, heel goed zelfs, getuige de vrijwel accentloze spraakwaterval, die mijn kant op vloeide. De man, die uit de bus was gehaald, kwam uit Afghanistan en de douane wilde controleren of hij wel geldige papieren had. Het duurde een eeuwigheid, maar uiteindelijk stapte hij toch weer de bus in waarop hij naast iemand anders plaatsnam, waar ik opnieuw blij om was, hoewel zich inmiddels een heel gesprek tussen mij en mijn voormalige buurvrouw had ontsponnen, want ze bleek in Freiburg te wonen, waar ik gestudeerd heb! Al gauw waren we verwikkeld in allerlei routebeschrijvingen, weetjes en roddels. Adriana was sinds vijf jaar in Duitsland en werkte als verpleegkundige in de Uniklinik. Meteen na haar eindexamen uit Bosnië vertrokken naar haar zus die al in Duitsland woonde. Haar andere zus woont in Rome. “Die leeft daar een flierefluiterig Bohemémienneleventje, gefinancierd door haar man.” Haar vader was overleden, alleen haar moeder woonde nog in het dorp bij Doboj. Ze was een nakomertje, want haar ene zus was twaalf jaar ouder en haar andere zus zestien jaar. Van gemengde afkomst, vader Kroatisch en moeder Servisch, of omgekeerd, dat weet ik niet meer. Ik meende altijd dat zeker voor de oorlog etniciteit nooit zo’n rol speelde, maar zij vertelde dat haar tante onterfd dreigde te worden toen ze met een moslim thuiskwam. Voor ons piepte de ondergaande zon vanonder een dik wolkendek door. Ik complimenteerde haar met haar goede Duits, toen vertelde ze dat ze er pas vijf jaar woont (ze is nu 24) en geen woord sprak toen ze er kwam omdat ze had gedacht zich wel met Engels te kunnen redden. Op mijn vraag waar ze het dan zo goed had leren spreken zei ze laconiek: “Ach, als verpleegkundige heb ik veel met mensen te maken en moest ik wel.” We praatten urenlang over van alles en nog wat, over haar bosnische vriendje, met wie ze het een half jaar eerder had uitgemaakt omdat hij in Frankfurt woont en zij niet naar Frankfurt wil verhuizen, maar nu bloeide er toch weer iets op, over de pandemie en de duitse politiek: “Die Lauterbach heeft ze niet op een rijtje en Scholz weet dat ook niet goed te ondervangen. Dan deed Merkel het toch beter.”

Ze vertelde dat haar vader tijdens de oorlog als arts zoveel had gezien dat hij daarna nooit meer zijn beroep had kunnen uitoefenen.

Met het voortschrijden van de avond trokken we ons in ons eigen hoekje terug, ik met een halfje pelinkovac en een heupflesje slivo, om te kunnen slapen, wat gedurende ongeveer een uur à twee uur lukte.

Afscheid voor later

De volgende stap is dat je een echte Bosnische

wordt, zegt de taxichauffeur die haar door de

kloven van de stad naar het station rijdt. Hij

wijst het front aan, die scheidslijn tussen goed

en kwaad, het leven dat de barsten dichtplamuurt

maar de wonden nooit echt heelt. Het is als

een scheiding die schuurt maar mettertijd

went en het ongemak zit hem in de duur.

De passagier heeft nooit het gevaar van

sluipschutters gekend, alleen de hoge bomen

waar het buut vrij. Ze heeft weet van delen en

samenvoegen en hoe scheuren kunnen schrijnen.

Er wacht een bus, een afscheid. Het weer huilt

bij iedere kleine dood die je moet gaan. Maar

de handen zijn ineengeslagen, je zult terug.

In die achteruitkijkspiegel wordt het nooit later.

Zondag 18 september

Adriana moest er in Karlsruhe uit en ik zorgde dat ik op tijd wakker was om mailadressen met haar uit te wisselen. Ik vroeg haar of ze het goed vond om af te spreken als ik weer in Freiburg ben. “Mein Mann ist dann wahrscheinlich auch mit dabei.” Dat was geen probleem. Ik keek opgelucht. “Freiburg ist für mich noch immer wie ein Zuhause,” zei ik ten afscheid.

Daarna begonnen de uren van schemertoestand. Ik kon niet meer slapen, maar steeds als ik probeerde te lezen, vielen mijn ogen dicht. Hoog tijd dat ik in Frankfurt in de benen moest komen. Gelukkig had ik deze keer wel genoeg tijd om een koffie op het station te halen en op het stationstoilet uitgebreid naar de WC te gaan.

Maar de rit met de Flixbus vanaf Frankfurt was niet bepaald aangenaam. Het begon er al mee dat er gereserveerde plaatsen bleken te zijn. Ik had me al bovenin geïnstalleerd maar moest vervolgens met mijn bagage de halve bus door om beneden in een verloren hoekje (ingeklemd tussen de muur en vrouw met bagage) mijn plek te lokaliseren. Mijn drie stuks handbagage had men mij wonder boven wonder wel gelaten. Dan moest ik natuurlijk dat mondvot op en werd de WC bij iedere halte afgesloten. Er waren geen pauzes, alleen korte stops bij haltes. Toen ik me bedacht dat ik maar liefst zes uur in deze rotbus door moest brengen, zonk de moed me in de schoenen. Ondanks de koffie vielen mijn ogen nog steeds dicht als ik probeerde te lezen. Ik gaf me er maar aan over en knikkebolde terwijl een stoet van verwarrende beelden door mijn hoofd trok. Ook hier hield het weer niet over, ik begreep uit de krant dat inmiddels heel Europa ten prooi was gevallen aan een lagedrukgebied met veel regen. Ik bladerde wat door de Frankfurter Rundschau, die ik in Frankfurt had gekocht, maar daar was ik snel mee klaar. In alle kranten in heel Europa lees je tegenwoordig hetzelfde over de klimaatapocalyps en de energiecrisis. De berichtgeving in Europa is uniform als nooit tevoren, zelfs in de joegoslavische kranten was het één en al energiecrisis, hoewel in Bosnië nog veelal met hout wordt gestookt!

Na de middag begon de mist in mijn hoofd wat op te trekken en kon ik eindelijk lezen en de Oslobodjenje spellen. In Utrecht wachtte mijn reisgenoot me op. We wilden iets in de stationshal drinken, maar de enige Starbucks, die open was, zou ook al snel sluiten. “Personeelstekort,” zei de serveerder verontschuldigend. “Sorry, ik was een maand weg,” zei ik al even verontschuldigend. Aldus begon het lieve leven weer.


Plaats een reactie